Insectenkweek op reststromen
De Europese Unie wil minder afhankelijk worden als het gaat om de import van eiwitrijke gewassen. Een uitdaging voor de pluimveehouderij, waarin soja als belangrijke eiwitbron fungeert. Het blijven ontwikkelen van praktische toepassingen rondom nieuwe eiwitbronnen is hierom steeds belangrijker. Insecten worden binnen de Nationale Eiwitstrategie gezien als nieuwe eiwitbron en vanaf september 2021 is het wettelijk toegestaan om kippen te voeren met insecteneiwitten. Om bij te dragen aan deze ontwikkeling en innovatiekracht van de Nederlandse pluimveesector, leveranciers van reststromen en insectenkwekers heeft Aeres Hogeschool Dronten onderzoek gedaan naar de kweek van zwarte soldaatvliegen (BSF) op verschillende reststromen.
Reststromen omzetten in eiwit
De larven van de BSF zijn van oorsprong rijk aan eiwitten, vetten en micronutriënten, en hierdoor zeer geschikt voor pluimveevoeding. De omzetting van reststromen in eiwit maakt de BSF larve een duurzame eiwitvervanger van soja. Met dit onderzoek worden insecten geproduceerd via indirecte verwerking van zijstromen. De groei en ontwikkeling van de BSF larven op de reststromen is getest in een proefopstelling, welke samen met Aeres studenten is opgezet. In totaal zijn er zeven verschillende behandelingen toegepast. Zes van deze behandelingen zijn samengesteld door combinaties te maken van verschillende reststromen die beschikbaar waren binnen het consortium. De laatste behandeling bevat de controlegroep, waarvan de larven groeiden op insectenvoer en zemelen. De zeven behandelingen zijn te zien in Figuur 1. Iedere behandeling werd drie keer herhaald.
Iedere kweekbak bestond uit een combinatie van reststromen of controlevoeding, waaraan honderd gram vijf dagen oude larven werd toegevoegd. Deze kweekbakken werden random in een stelling geplaatst. Onder zo optimaal mogelijke omstandigheden groeiden deze larven tot volwassen larf. Tijdens de groeifase werd op twee momenten bijgevoerd en werden de reststromen vochtig gehouden. De groei van de larven is bijgehouden door middel van gewichtsmetingen halverwege en aan het eind van de proef. Deze eindmeting vond plaatst op dag 22 na inzet van de proef en werd samen met studenten uitgevoerd. Hierbij werden monsters genomen om het gewicht van alle larven in bak te berekenen. De resultaten van het gemiddelde totaalgewicht per behandeling is weergegeven in Figuur 2. Het totaalgewicht van larven gegroeid op bierborstel en uienschillen was het hoogst (behandeling 6) en daarna volgde de controlegroep.
Fertilab
Door Fertilab, gestationeerd in Dronten, zijn de monsters geanalyseerd. De larven van de vijfde behandeling bevatte het hoogste eiwitpercentage, namelijk 46,2 procent gevolgd door de tweede behandeling met een eiwitpercentage van 44,5 procent. Mineralen, zoals calcium (CaO) zijn het meest aangetroffen in de controlebehandeling, hierna werd dit het meest aangetroffen in de larven van de eerste behandeling. Opvallend is dat ook de ontwikkelingsstadia van de larven verschilden, wat mogelijk effect heeft gehad op de inhoud van de larven welke zijn geanalyseerd.
Uit dit onderzoek blijkt dat de BSF larven kunnen groeien op verschillende reststromen. De groei en inhoud van de larven verschilt per reststroomcombinatie. Een groot aanbod aan reststromen maakt het interessant om verder te onderzoeken en te bekijken wat de meest gunstige balans is tussen de hoogste kwaliteit aan BSF larven en laagste milieu-impact.
Deze proef werd uitgevoerd door onderzoekers en studenten van Aeres Hogeschool Dronten, in samenwerking met Wadudu Insects Centre, Amusca, Fertilab, ABC Kroos, Mycophilia, Agro Giethoorn, Leenders VOF, Legpluimveebedrijf Gielen-Dielissen, P. Bos Veevoeders, Technische Universiteit Eindhoven, Wageningen Livestock Research, HAS Hogeschool, Poultry Expertise Centre, Van Woerden Flevo BV.