Op zoek naar vruchtbare richtingen, waarin onze sector zou kunnen bewegen, neemt Pluimveebedrijf in De Boeren Blik Vooruit steeds op nuchtere wijze nieuwe perspectieven onder de loep. Deze editie spreken we met dr. Maarten Frankenhuis (81).
Als pluimveedeskundige maakte Frankenhuis een vliegende start, toen hij vroegtijdig wist te voorspellen dat een exotische hoogteziekte onder kippen, het zogenaamde ‘high altitude disease’, uiteindelijk ook onze lage landen zou treffen. Het leerde hem zich niet teveel te laten leiden door heersende theorieën, vaak gebaseerd op te snelle conclusies. Nu de bijzonder hoogleraar bedrijfspluimveegeneeskunde kan terugkijken op een glansrijke en diverse carrière, onder andere als directeur van Artis, wil hij zijn ervaring delen. Uit zijn verhalen lijkt een meer toekomstbestendig idee van kennis naar voren te komen.
Pluimveebedrijf treft Maarten Frankenhuis in zijn voortuin, vol fruitgewassen, bloemen en uiteraard kippen. Hoewel hij 35 jaar geleden de agrarische sector verliet voor onder andere zijn functie bij Artis, heeft hij er altijd oog voor gehouden. Wanneer we even later vanuit zijn woning uitkijken over de koeienweide van zijn buurman, spreekt hij dan ook gefascineerd over de technologie die deze melkveehouder hanteert: “De koeien zijn gechipt, waardoor ze – binnen de door dit systeem bewaakte grenzen – zelf kunnen bepalen wanneer ze naar binnen gaan om gemolken te worden of te eten. Van een koe die te lang wegblijft, doet het systeem automatisch melding. Een dier dat voldoende krachtvoer heeft gehad, krijgt voorlopig geen toegang meer tot het voederdeel. ”
De pluimvee-expert heeft in zijn leven veel zien veranderen
Frankenhuis stond aan de wieg van de verduurzamingstransitie, toen hij in de jaren negentig Unilever moest adviseren bij de Nederlandse introductie van het Amerikaanse ijsmerk Ben & Jerry’s. “Nederland vormde toen nog het grote voorbeeld in de wereld met haar legbatterijen; een systeem dat qua impact op de leefomgeving een stuk duurzamer was dan hedendaagse”, legt Frankenhuis uit. Lachend vervolgt hij: “In andere landen dachten ze dat we gek waren geworden, toen we deze ultra-efficiënte productiemethode van dierlijk eiwit verruilden voor meer diervriendelijkere. Begrijpelijk, want sindsdien zijn onze problemen steeds meer luxe problemen: wij kunnen het ons veroorloven, die hoge mate van dierenwelzijn.”
“Onze problemen zijn steeds meer luxe problemen: wij kunnen het ons veroorloven, die hoge mate van dierenwelzijn”
Ben & Jerry’s was een van de eersten die met vrije uitloopeieren en biologische melk wilde gaan werken, vanuit een ideaal dat toen nog nieuw was: duurzaamheid. Het werd een nieuwe manier van producten aanprijzen. Frankenhuis vertelt hoe hij, toen hij het bedrijf bezocht in het Amerikaanse Vermont, te maken kreeg met snelle reclamejongens, die via een glijbaan vanuit hun kantoor afgleden naar de lager gelegen receptie. “De introductie van het ‘duurzame ijs’ in Nederland moest in fases, dus wilden ze beginnen met alleen biologische melk”, legt hij uit.
Frankenhuis zag hoe de sector onder druk kwam te staan
Frankenhuis gaat verder: “Maar in Nederland wist men niet beter dan dat ‘onze melk’ altijd ‘gewoon’ biologisch was, terwijl het dierenrechten-activisme zich toen net begon te richten op de legbatterij. Ik zag hoe die sector onder druk kwam te staan, dus adviseerde ik te beginnen bij de eieren. Helaas werd van bovenaf besloten mijn advies niet op te volgen. Daardoor miste ze het momentum, en werd het later veel moeilijker de eerste, grootschalige productie van vrije uitloopeieren op gang te krijgen. Maar er brak natuurlijk ook een rel uit, toen bleek dat het ‘idealistische ijs’ eieren bevatte die weliswaar voor het milieu zeer duurzaam waren, maar niet qua diervriendelijkheid.”
Het incident kenmerkt de levensloop van de bijzonder hoogleraar, die telkens weer ontdekte hoe hij dicht op de huid moet zitten van de praktijkmensen die het échte werk doen, om tot de meest waardevolle inzichten te komen. Dit was waarom hij er al vroeg op had aangestuurd jonge pluimveeartsen zoveel mogelijk op pad te sturen. Frankenhuis: “Het opleiden van dierenartsen richtte zich lang teveel op theorie. Ik bracht studenten zo snel mogelijk bij bedrijven, waar ze de échte kennis opdeden.”
Weinig aandacht voor dierenwelzijn
De werkelijke gang van zaken, in de dagelijkse, agrarische praktijk, waarvan de boer het meeste weet heeft, werd gezien als iets vanzelfsprekends. Er was amper aandacht voor hoe dit aan het licht moest worden gebracht. Om daar verandering in te brengen leerde Frankenhuis zijn studenten allereerst die altijd zéér specifieke bedrijven te ‘lezen’. Het was meer recherchewerk en psychologie dan een absolute wetenschap. Ze moesten vooral goed om zich heen te kijken, wanneer ze een pluimveebedrijf bezochten. Hij schetst een beeld: “Is alles tot in de puntjes verzorgd en zijn de dieren rustig, dan weet je dat je te maken hebt met een boer die lekker in zijn vel steekt. Dát is de basis voor elk gezond bedrijf. Ligt er veel rommel, ik heb wel eens in mijn ooghoek kadavers zien liggen van meerdere dagen oud, dan moeten de alarmbellen gaan rinkelen.”
Dat doe je niet even. Het is je leven
Toch bleef het altijd lastig. Om een goed advies te kunnen geven, moest je in korte tijd diep genoeg zien door te dringen. Ging het om paarden of koeien, dan onderzocht je simpelweg het zieke dier. Bij pluimvee was dat anders. Vaak ging het alleen maar om kleine afwijking in de groeicurve of de eiproductie. Frankenhuis: “Pluimveehouders zijn perfectionisten. Bovendien is de boerenpraktijk iets heel persoonlijks. Dat doe je niet even. Het is je leven. Wil je voldoende idee krijgen van wat er aan de hand is, zul je dus persoonlijk moeten worden.”
De hoogleraar geeft een voorbeeld: “Ik heb wel eens mijn hoofd gebroken over slachtkuikens die veel teveel voer hadden verbruikt. Gelukkig bekende die vleeskuikenhouder uiteindelijk dat hij de grootste exemplaren er altijd vroegtijdig tussenuit pikte, om buiten zijn officiële administratie een centje bij te verdienen.” Dit was uitzonderlijk, benadrukt Frankenhuis, maar onderstreepte wel het belang van die vertrouwensrelatie. Alle pluimveehouders die hij in zijn carrière had bijgestaan, waren niet alleen afhankelijk geweest van hem. Zonder die onderlinge, intieme band, waarin hij dan ook volop investeerde, werd ook zijn werk onmogelijk.
Toegevoegde waarde
Even later blijkt hoe de pluimveedeskundige zijn toegevoegde waarde vooral ziet in het combineren van die verschillende, praktische perspectieven, die onafhankelijk van elkaar soms weinig zeggen. De altijd unieke informatie van een situatie, waarover de pluimveehouder beschikt, die op zijn beurt weer dicht bij zijn dieren staat, was daarbij leidend. Hij omschrijft een ander geval, waarbij een IB-besmetting maar blijft terugkeren bij drie leghennenbedrijven, op enige afstand van elkaar. Uiteindelijk ontdekt Frankenhuis hoe de verhalen samenhangen: het vaccinvirus van de ene stal bereikt via de ventilatiekanalen de andere, precies op momenten dat de hennen daarvoor gevoelig zijn. Pas als ze op Frankenhuis zijn advies hun systemen op elkaar afstemmen; allemaal op exact hetzelfde moment grondig ontsmetten, hetzelfde vaccin én vaccinatieschema, komt aan het drama een einde.
“Je kunt niet een hek om je bedrijf zetten en dan denken dat je alles onder controle houdt”
“Praktijkkennis is dus belangrijk, maar je kunt er ook weer niet je geheel eigen praktijk op na houden; een hek om je bedrijf zetten en dan denken dat je alles onder controle houdt”, legt de doorgewinterde deskundige uit. “Vooral het combineren van je eigen, altijd gespecialiseerde perspectief met dat van anderen, was belangrijk. Alleen zo kwam je samen steeds dichterbij hoe het werkelijk zat, en kon je daarop steeds beter anticiperen.”
Grote betrokkenheid
Hoe zeer hij nog altijd betrokken is, blijkt wanneer Frankenhuis na een dag alweer mailt. Hij wil nogmaals de praktijkkennis benadrukken, die wat hem betreft meer op de voorgrond zou moeten staan: “Geen enkele student diergeneeskunde begint de studie vanuit de gedachte: ‘nu ga ik mij eens flink verdiepen in de pluimveewetenschappen’. Dat na jaren theorie slechts twee weken co-schap volgde, was ook voor hen teleurstellend. Nóg een reden waarom ik direct begon met de intensieve, zes maanden durende praktijkopleiding. Opvallend was dat deze, door onder meer pluimveebedrijven, kuikenbroederijen, voederfabrieken en slachterijen geschoolde studenten, na hun afstuderen vrijwel allemaal snel grote waardering vonden binnen de pluimveesector.”
Frankenhuis verwijst nog een keer naar de melkveehouder in zijn achtertuin, wanneer hij stelt: “In plaats van steeds meer regelgeving moeten boeren vooral de (financiële) ruimte krijgen om optimaal gebruik te kunnen maken van het natuurlijke gedrag van hun dieren.”
Tekst: Pascale Bosboom
Beeld: Pascale Bosboom en Maarten Frankenhuis