“Natuurinclusief boeren heeft een keerzijde. Het risico op potentieel zoönotische ziekten (zoönosen) wordt daarmee groter”, waarschuwt onderzoeker Ad Koets van Wageningen Bioveterinary Research (WBVR, onderdeel van Wageningen University & Research). Koets was keynote speaker tijdens het onlangs gehouden European Buiatrics Congress in Berlijn. In zijn presentatie ging hij in op de uitdagingen waar de samenleving voor staat wanneer wordt gekozen voor het veranderen van de relatie tussen dier, mens en natuur.
Natuurinclusief boeren ‘hot topic’ in Europa
Wereldwijd, maar zeker in Europa is er meer aandacht voor natuurinclusief boeren. In Europees perspectief sluit natuurinclusief boeren aan bij de beleidsdoelen in de Green Deal. Nederlandse beleidsmakers zien in deze wijze van landbouw een van de oplossingsrichtingen voor onder andere de stikstofproblematiek. Bovendien sluit natuurinclusief boeren aan bij de trend dat de consument meer aandacht vraagt voor dierwelzijn.
“De koe van vandaag, is mogelijk niet geschikt voor het landbouwsysteem van morgen.”
Senior onderzoeker Ad Koets van WBVR wijst erop dat het huidige landbouwsysteem al lange tijd bestaat. “De manier waarop we nu boeren heeft een historie van 50, 60 jaar. Boeren en hun dieren zijn in dit systeem opgegroeid en erop aangepast.” Koets is van mening dat het systeem dus niet van de ene op de andere dag kan worden veranderd. “Een nieuw landbouw- of dierhouderijsysteem inrichten vraagt tijd. De koe van vandaag, is mogelijk niet geschikt voor het landbouwsysteem van morgen.”
Pathogeeninclusief
De grootste zorg van de WBVR-onderzoeker gaat uit naar de gevolgen voor dierwelzijn en -gezondheid in een natuurinclusief landbouwsyteem. “Wat velen zich niet realiseren, is dat natuurinclusief betekent dat het ook pathogeeninclusief is.”
Wanneer een landbouwsysteem meer onderdeel moet zijn van de natuurlijke omgeving, dan zal het gebruik van stoffen als kunstmest en medicijnen worden teruggedrongen. Koets verwacht dat ziekten die nu niet of nauwelijks voorkomen in de moderne veehouderij, zullen terugkeren in de natuurinclusieve landbouw. Hij denkt onder andere aan rundertuberculose (TBC), een ziekte die in de westerse melkveehouderij niet meer voorkomt, maar onder wilde dieren wel aanwezig is.
“Wanneer het contact tussen wilde en gehouden dieren weer makkelijker wordt, houden we een ziekte als TBC niet buiten de deur”, waarschuwt de onderzoeker.
Deur open zetten voor zoönosen
Veel van de ziekten die potentieel via wilde dieren kunnen worden geherintroduceerd in de gehouden dieren, zijn zoönotisch, benadrukt Koets. “Dat betekent dat niet alleen onze gehouden dieren, maar ook wij mensen risico’s op zoönosen lopen. Het heeft 70 jaar geduurd voordat we runder-TBC uitgebannen hadden in Nederland en nu lijkt het erop dat we zelf de deur open gaan zetten voor die en andere ziekten door de focus te leggen op natuurinclusief boeren.”
De onderzoeker wijst erop dat juist doordat er in Nederland veel aandacht is geweest voor diergezondheid, ziekten zijn uitgebannen. “Maar veel van de ziekteverwekkers bevinden zich nog altijd in Europa. Er is weinig nodig voor een herintroductie van bijvoorbeeld runder-TBC in ons land.”
Weerbaarheid tegen zoönosen
Koets is zeker niet tegen op een verandering van het huidige houderijsysteem in Nederland, integendeel. “Dat we nu vrij zijn van bepaalde ziekten, betekent niet dat er sprake is van een stabiele situatie is. In veel gevallen zijn we juist heel kwetsbaar. Ons houderijsysteem is niet robuust. Om daarin verandering te brengen, moeten we dieren weerbaarder maken. Meer gebruik maken van hun eigen afweersysteem door jonge dieren de mogelijkheid te geven hun afweersysteem goed te trainen en op te bouwen in een geschikte houderijvorm. Die aanpak leidt er echter ook toe, dat we anders moeten aankijken tegen ziekte bij jonge dieren in een veestapel. Bepaalde symptomen die we nu als ongewenst beschouwen, zijn nodig voor de training en opbouw van een robuust immuunsysteem.”
Uiteindelijk zal dit proces zorgen voor een robuustere veestapel, stelt Koets. “Maar accepteren wij als samenleving/consument, dierhouder en dierenarts die ontwikkeling als consequentie van een veranderend dierhouderijsysteem?”
Monitoring
Volgens Koets is het nog te vroeg om de gevolgen van een omschakeling naar natuurinclusieve landbouw volledig te overzien. Hoe dan ook pleit hij er in het kader van diergezondheid en -welzijn voor veel aandacht te hebben voor monitoring en de programma’s daarvoor te intensiveren, bij voorkeur ook internationaal én in de wilde populatie. “Via monitoring kunnen we in ieder geval zicht houden op welke ziekteverwekkers er in de natuurlijke omgeving aanwezig zijn, zodat we zo vroeg mogelijk passende maatregelen kunnen nemen”, besluit hij.
Bron: WUR