De NVP en LTO/NOP volgen het advies van de Gezondheidsraad om ‘de luchtkwaliteit nog verder te verbeteren door het terugdringen van fijnstof, stikstofdioxide en ozon’. Van deze drie bestanddelen speelt fijnstof een rol in de pluimveehouderij.
Sector neemt verantwoordelijkheid
De sector neemt haar verantwoordelijkheid en gaat haar bijdrage leveren in het behalen van de norm van de World Health Organisation (WHO), die een maximale concentratie van fijnstof PM10 van 20µg/m3 ten doel heeft gesteld. Dat levert een werkbare opgave op voor de pluimveehouderij, die we met verstandig beleid en stimuleringsregelingen (mits voldoende) van de overheid op afzienbare termijn gaan halen.
Verbeteren luchtkwaliteit van belang
De afgelopen jaren is veel te doen geweest over de relatie tussen fijnstof uit de veehouderij en volksgezondheid. Onderzoeken van Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) en diverse publicaties hebben veel stof doen opwaaien. In de meest recente studies werden geen statistische verbanden meer gevonden tussen longontsteking en fijnstof uit de pluimveehouderij. Het aantonen van oorzakelijke relaties met gezondheidsklachten blijft sowieso ingewikkeld. Dat is logisch, omdat veelal meerdere factoren een rol spelen. Voor het aantonen van causale verbanden zijn blootstellingstudies nodig, uitgevoerd onder gecontroleerde omstandigheden. Niettemin blijft het verbeteren van luchtkwaliteit in zijn algemeenheid een goede zaak, waaraan ook de pluimveehouderij naar rato van haar aandeel haar bijdrage wil leveren, op een zinvolle, haalbare en betaalbare manier. De sector volgt daarbij de lijn van de Gezondheidsraad, om ter verbetering van de luchtkwaliteit de hoeveelheid fijnstof te reduceren. In de toekomstvisie die NVP en LTO/NOP in 2016 hebben opgesteld staat dat de sector de gezondheid van omwonenden serieus neemt en haar verantwoordelijkheid neemt om risico’s te beperken.
Werkbare opgave voor de pluimveehouderij
De pluimveehouderij zet samen met de overheid in op het terugdringen van de achtergronddepositie in de ca. 50 gemeenten waar de meeste pluimveehouders zijn gevestigd. In een investeringsmodule krijgen pluimveehouders in het zogenoemde ‘pluimveedichtgebied’ voorrang bij subsidieverstrekking. De overheid opent binnenkort de regeling, waarmee in twee tranches 14,5 miljoen euro beschikbaar komt voor investeringen in emissie reducerende technieken.
Een speerpunt in het door de sector voorgestelde ‘hot spot’ beleid bestaat uit maatwerk voor pluimveehouders in de Nederlandse gemeenten waar de WHO norm voor fijnstof (20µg PM10/m3) wordt overschreden. Volgens cijfers van het RIVM betreft dit 22 gemeenten, waarvan 9 met fijnstofemissie vanuit de pluimveehouderij. In deze 9 gemeenten bevinden zich 235 pluimveehouders met 10 – 15% van de nationale pluimveestapel. Daarnaast zijn er lokaal binnen enkele andere gemeenten locaties waar de WHO norm wordt overschreden. De sector en de overheid willen de focus leggen op het gericht behalen van de WHO norm , om zo de grootste gezondheidswinst voor Nederland te realiseren. Dat is beter dan generiek beleid met disproportionele reductiepercentages.
De opgave voor het behalen van de WHO norm is werkbaar, nu blijkt dat het aandeel van de pluimveehouderij in de overschrijdingen op gemeenteniveau varieert tussen 3 – 12%. Ook helpt het dat de lijst van erkende (haalbare en betaalbare) technieken recent is uitgebreid, mede door de inzet en de onderzoeken van het Praktijkcentrum Emissiereductie Veehouderij (PEV) vanuit het Manifest Gezonde Leefomgeving van de regio Foodvalley.
Naar verwachting zullen de komende periode nog meer technieken beschikbaar komen. De sector pleit daarbij vooral voor integraal getoetste bronoplossingen, waardoor het stalklimaat verbetert. Dat is gunstig voor mens, dier, omgeving en het bedrijfsresultaat.
De pluimveehouderij blijft inzetten op vitaal en duurzaam
In lijn met de toekomstvisie ‘ Koers voor een vitale pluimveehouderij’ en de ‘Uitvoeringsagenda Pluimveehouderij’ blijft de pluimveehouderij inzetten op verdere verduurzaming. Daarbij moeten waardevrije feiten het uitgangspunt vormen en mogen kosten en verdienmodel niet uit het oog worden verloren, je kunt niet ‘groen doen en rood staan’.
Bron: LTO Noord