Slachthuizen worstelen met de beheersing en controle van risico’s op bacteriële besmettingen. Verhoging van de hygiëne tijdens het slachten van kippen moet niet alleen afhangen van nieuwe apparatuur, maar ook van medewerkers die de controleprocedures op apparatuur naleven, stelt Ewa Pacholewicz in haar proefschrift.
Zij deed haar onderzoek in samenwerking met het Institute for Risk Assessment Science (IRAS), Meyn Food Processing Technology B.V. en meewerkende slachthuizen. Op 24 mei promoveert ze aan de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht.
Via metingen op kippenvlees onderzocht Pacholewicz veranderingen in bacteriële concentraties tijdens specifieke stappen in het slachtproces. Zij keek vooral naar de darmbacterie Campylobacter, ESBL/AmpC- producerende E. coli en E. coli, die voedselinfecties kunnen veroorzaken. Zo kon zij risicofactoren identificeren en kwantificeren die samenhangen met procestechnologie en management. Bovendien testte zij een prototype van een technologische innovatie die het aantal bacteriën op het kippenkarkas bij aanvang van het slachtproces moet verminderen.
Risico’s beter controleren
“Mijn proefschrift laat zien dat slachthuizen worstelen om slachthuisspecifieke risico’s te controleren en te beheersen”, zegt Pacholewicz. “Slachthuizen verschillen onderling en moeten daarom individueel de bacteriële concentraties tijdens het slachtproces meten om de lokale risico’s te bepalen en te controleren”, vertelt de promovendus. “Zij zouden precies moeten meten welke processtappen een verhoogd risico geven op bacteriële besmettingen om de juiste maatregelen te kunnen nemen.”
Vergelijkbare bacteriën
Zij baseerde haar metingen tijdens het slachtproces op de darmbacterie Campylobacter, ESBL/AmpC- producerende E. coli en generieke E. coli. Concluderend kunnen slachthuizen zich richten op het meten van generieke E. coli, omdat de effecten van de verschillende processtappen op deze bacterie vergelijkbaar zijn met die van ESBL/AmpC-producerende E. coli en Campylobacter. “De resultaten van mijn onderzoek zijn van belang voor slachthuizen, producenten van slachthuisapparatuur en de overheid.”
Bron: Universiteit Utrecht