Wageningen UR Livestock Research heeft een dosis-respons studie uitgevoerd om de behoefte aan opneembaar fosfor (oP) van mannelijke Ross 308 vleeskuikens vast te stellen. In deze studie varieerde het oP-gehalte van 75% tot 137.5% van de huidige behoefte volgens CVB (2012).
In het experiment is een 4-fasen voerprogramma toegepast: fase 1 (dag 1 – 10), fase 2 (dag 11 – 21), fase 3 (dag 22 – 30) en fase 4 (dag 31 – 38). Voor het realiseren van maximale dierprestaties dient het voer van fase 1 5,4 g oP/kg te bevatten. In fase 2 kwam de behoefte uit op 4,3 g oP/kg en in fase 4 op 2,6 g oP/kg. In fase 3 had het oP-gehalte geen effect op de dierprestaties. Voor het realiseren van een maximaal tibia-asgehalte was in deze fase een oP-gehalte van 3.8 g/kg noodzakelijk. Conclusie van deze studie is dat de vastgestelde oP behoefte voor maximale prestaties in fase 1 en 2 van deze studie, ongeveer 30% hoger zijn dan de huidige oP normen volgens CVB (2012). Deze studie geeft aanleiding om de oP normen volgens CVB voor jonge vleeskuikens te heroverwegen. De huidige oP normen voor fase 3 en 4 zijn voldoende hoog om de oP-behoefte voor maximale dierprestaties te dekken.
Belang van fosfor
Fosfor (P) is voor alle diersoorten één van de essentiële mineralen. Het speelt een belangrijke rol bij de energiestofwisseling in het lichaam (productie van adenosine trifosfaat), cellulaire regulerende mechanismen en bij de botvorming. Een adequate P voorziening stelt dieren in staat om hun genetische potentie, voerefficiency en ontwikkeling van het skelet optimaal tot expressie te brengen.
Noodzaak om behoeftenormen te actualiseren
De huidige Nederlandse aanbevelingen (CVB, 2012) voor opneembaar fosfor (oP) voor vleeskuikens zijn gebaseerd op een studie van Van der Klis en Blok (1997). Sinds die tijd is het prestatieniveau van vleeskuikens sterk veranderd. Vleeskuikens worden continu geselecteerd op een hogere productie van filet en op een verbetering van de voerefficiëntie, wat van invloed is op de oP-behoefte. Van Krimpen et al. (2013) veronderstelden dat de oP-behoefte van moderne vleeskuikens op dit moment wordt onderschat, met name aan het begin van de groeiperiode. Daarom is het huidige experiment uitgevoerd dat als doel had om de responsen van vleeskuikens op toenemende fosforgehalten in het voer vast te stellen en de gevolgen hiervan op de behoefte aan opneembaar fosfor bij het huidige vleeskuiken.
Opzet van het experiment
In dit experiment is de opneembaar fosforbehoefte (oP) van vleeskuikenhaantjes tijdens de vier fases van de groeiperiode vastgesteld: 1 tot 10 (fase 1), 11 tot 21 (fase 2), 22 tot 30 (fase 3) en 31 tot 38 (fase 4) dagen leeftijd. De calcium/opneembaar fosfor verhouding was voor alle fasen gelijk (2,2:1). In totaal werden 6.510 Ross 308 vleeskuikens willekeurig toegewezen aan 6 behandelingen, 5 herhalingen (hokken) per behandeling en 217 kuikens per hok. Per fase werden voeders verstrekt met respectievelijk 75%, 87,5%, 100%, 112,5%, 125% en 137,5% van de behoefte volgens CVB (2012). De oP niveaus van de voeders waren gebaseerd op de gehalten voor grondstoffen, zoals vermeld in de CVB Tabel (2011). De voeders waren hoofdzakelijk gebaseerd op maïs, tarwe en sojaschroot. De verschillen in calcium- en opneembaar fosforgehalte tussen de voeders werden gerealiseerd door het uitwisselen van monocalciumfosfaat en krijt met diamol. Deze laatste grondstof is een inert vulmiddel zonder enige voedingswaarde. Als onoplosbare marker werd titaandioxide (TiO2) toegevoegd aan de voeders. De oP-behoefte werd afgeleid op basis van de oP-opname die nodig was voor het realiseren van maximale groei, voederconversie en tibia-asgehalte, zoals geschat door een gebroken lijnmodel.
Resultaten
In fase 1, 2 en 4 nam de groei van de kuikens lineair toe met de stijging van het oP-gehalte van het voer. In fase 1 en 2 nam de voederconversie lineair af met de stijging van het oP-gehalte van het voer, terwijl er in fase 4 een kwadratisch verband was tussen het oP-gehalte en de voederconversie. In fase 4, nam de absolute breeksterkte van tibia lineair toe met de stijging van het oP-gehalte. In fase 1 en 2 waren de berekende oP-gehalten voor maximale groei en minimale voederconversie volgens het gebroken lijnmodel hoger dan de berekende oP-behoefte voor maximaal tibia-asgehalte. In fase 3 had het oP-gehalte geen effect op de dierprestaties, maar voor een maximaal tibia-asgehalte was in deze fase een oP-gehalte van 3.8 g/kg noodzakelijk. In fase 4 was de berekende oP-behoefte voor maximale dierprestaties gelijk aan die voor maximaal tibia-asgehalte; deze bedroeg 2.6 g/kg. Om de fosforvoorziening naar het metabolisme in stand te houden, bleken vleeskuikens tot op zekere hoogte in staat om de P-opneembaarheid van het voer te verhogen. Dit mechanisme deed zich voor bij oP-niveaus onder 112.5% (dag 21 en dag 30) of onder 125% (dag 10 en dag 38) ten opzichte van de CVB-aanbevelingen (2012). De P-opneembaarheid steeg als gevolg van een toename in fytaatafbraak.
De breeksterkte van de tibia, uitgedrukt per gram tibia of per mm tibia doorsnede, was in de meeste gevallen niet beïnvloed door het oP-gehalte van het voer. Alleen op dag 38 daalde de tibia breeksterkte bij kuikens die voer kregen met een oP-gehalte van 75% van de CVB aanbevelingen. Voetzoollaesies, kwaliteit verenkleed en strooiselconditie werden niet beïnvloed door het oP-gehalte van het voer.Het fosforgehalte in het karkas bedroeg gemiddeld 4,5, 4,8, 4,5 en 4,2 g/kg in kuikens die geslacht werden op respectievelijk dag 10, 21, 30 en 38. Op dag 10 en dag 21 was er een tendens tot hogere P-gehalten in het karkas bij oplopende oP-gehalten van het voer. In kuikens die geslacht waren op dag 10 en dag 21 nam het calciumgehalte van het karkas toe met oplopende oP-gehalten van het voer. Op dag 30 en dag 38 waren er geen effecten van het oP-gehalte op het calciumgehalte in het karkas. De calciumgehalten bedroegen toen respectievelijk 6,0 en 5,6 g/kg.
De volledige resultaten van het onderzoek zijn beschikbaar bij Wageningen UR
Bron: Wageningen UR