De H5N1-uitbraak die in november van 2021 is gestart, bleef de Nederlandse pluimveesector heel 2022 in zijn greep houden. Na de eerste uitbraak van H5N1 op een leghennenbedrijf in Zeewolde is het influenzavirus vastgesteld bij verschillende bedrijven met alle typen pluimvee die in Nederland op grotere schaal worden gehouden en ook bij niet-commercieel gehouden pluimvee.
Algemeen kan worden gesteld dat bij de uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) van het subtype H5N1 lokale, verhoogde uitval de belangrijkste indicator is bij (opfok)leggende dieren en vleeskuikens, waarbij de klinische verschijnselen variëren en afhankelijk zijn van het stadium van de infectie. Bij vleeseenden is de belangrijkste indicator een daling in de voeropname en bij vleesvermeerderingsdieren wordt productiedaling als meest kenmerkend gezien.
Uitbraken bleven ook in de zomer optreden
Anders dan in andere jaren hebben we gezien dat het virus niet verdween gedurende de zomermaanden en dat uitbraken bij pluimvee in heel Nederland bleven optreden. Gebleken is dat het virus aanwezig is in de standvogelpopulatie. Naast verschillende eenden en ganzen, werd het virus ook in niet-watervogels als ooievaars, lepelaars, kraaien, roofvogels en verschillende meeuwensoorten gevonden. Vanuit de wilde vogels wordt commercieel en hobbypluimvee geïnfecteerd; op meer dan 350 locaties zijn in Nederland intussen dode vogels gevonden die geïnfecteerd waren met H5N1. Besmettingen van geïnfecteerde pluimveebedrijven naar een ander pluimveebedrijf komen zeer weinig voor.
Vaccinatie zorgt alleen voor kortere vermeerderingsperiode
Naast het nog verder optimaliseren van de biosecurity moet een verdere bescherming tegen vogelgriep worden gevonden in het vaccineren van pluimvee. Helaas zijn er geen vaccins beschikbaar waarbij de gevaccineerde dieren na besmetting geen virus meer vermeerderen. Vaccinatie zorgt er alleen voor dat de periode van vermeerdering korter is en dat er minder virus wordt uitgescheiden.
Tweede- en derde generatie vaccins
De bestaande oude generatie vaccins beschermt alleen tegen het in het vaccin opgenomen AI-subtype; zelfs tegen AI-virussen van hetzelfde H-subtype is de bescherming vaak onvoldoende. Een optimaal vaccinatieschema zal gebruik moeten maken van de tweede- en derde generatie-vaccins. Van deze vaccins weten we dat zij een bredere bescherming geven. Probleem is echter dat deze vaccins nog niet zijn geregistreerd in Europa, dat we niet weten hoe lang de bescherming duurt en of de bescherming van een gevaccineerd koppel ook voldoende is om bij een veldinfectie de overdracht van het virus van bedrijf naar bedrijf te voorkomen. Een veldexperiment om antwoord te geven op deze vragen wordt op dit moment voorbereid.
Bron: Royal GD