Luchtverontreiniging in Nederland leidt nog steeds tot ziekte en sterfte. Om gezondheidswinst te behalen zou de Nederlandse overheid bij het verminderen van de luchtverontreiniging veel ambitieuzere waarden moeten aanhouden dan de Europese grenswaarden die nu worden gehanteerd. Dat schrijft de Gezondheidsraad in zijn advies over luchtkwaliteit.
De Gezondheidsraad adviseert de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat prioriteit te geven aan het terugdringen van de concentraties fijnstof en stikstofdioxide afkomstig van wegverkeer (vooral dieselvoertuigen) en het aanpakken van de uitstoot van ammoniak vanuit de veehouderij.
De lucht in Nederland is de afgelopen decennia een stuk schoner geworden. Vrijwel overal in Nederland wordt voldaan aan de Europese normen. Desondanks leidt blootstelling aan fijnstof, stikstofdioxide en ozon – de belangrijkste bestanddelen van luchtverontreiniging – nog steeds tot schade aan de gezondheid. Het veroorzaakt of verergert aandoeningen aan luchtwegen, longen, hart en bloedvaten en het veroorzaakt vroegtijdige sterfte. De concentraties fijnstof, stikstofdioxide en ozon in de lucht leiden naar schatting tot zo’n 12.000 vroegtijdige sterfgevallen per jaar.
Herkomst fijnstof: vooral landbouw en wegverkeer
Fijnstofdeeltjes die door menselijk handelen of natuurlijke processen direct in de lucht worden gebracht, worden aangeduid met de term primaire fractie. Naast landbouw en gemotoriseerd wegverkeer, zijn scheepvaart en industrie hiervan belangrijke bronnen. Fijnstof heeft daarnaast nog van nature voorkomende bestanddelen zoals zeezout en opwaaiend bodemstof; deze dragen minder dan 5% bij aan de fijnstofconcentratie in Nederland. De secundaire fractie van fijnstof (‘secundair fijnstof’) bestaat uit stoffen die ontstaan na chemische reacties van zogenoemde precursorgassen in de lucht. In reactie met ammoniak, stikstofoxiden en zwaveldioxide ontstaan secundaire anorganische aerosolen als ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat. In reactie met vluchtige koolwaterstoffen worden secundaire, organische aerosolen gevormd. De vorming van secundair fijnstof neemt enige tijd in beslag. Het kan zich in die tijd gelijkmatig en over grote afstanden verspreiden.
Ruimtelijke verschillen in fijnstofconcentraties
Figuur 4 laat zien dat fijnstof (PM2,5) als een ‘deken’ over grote delen van ons land ligt. De verklaring hiervoor is dat meer dan de helft van de concentraties van PM2,5 in Nederland, ook in stedelijk gebied, uit secundair fijnstof bestaat dat zich over grote afstanden verspreidt. De concentraties in verstedelijkte gebieden en in het zuiden en oosten zijn gemiddeld 2 microgram/m³ hoger. Rond steden is dit het gevolg van de hogere bevolkingsdichtheid en in het zuiden spelen de hoeveelheid veehouderijen en de nabijheid van buitenlandse brongebieden een rol. Verder spelen de weersomstandigheden een grote rol in de verspreiding van fijnstof over lange afstanden.
Regionaal en lokaal verhoogde fijnstofconcentraties
Het ruimtelijke patroon voor PM10 is vergelijkbaar met dat voor PM2,5, met dit verschil dat de regionale verhogingen van PM10 aanzienlijk groter zijn, vooral in de buurt van zware industrie, zoals de basismetaalindustrie in de IJmond, havens, met name het havengebied van Rotterdam, en in de buurt van intensieve veehouderijen. De commissie verwacht niet dat concentraties van secundair fijnstof (PM2,5) als gevolg van ammoniakemissies direct rond intensieve veehouderijen sterk verhoogd zullen zijn, omdat secundair fijnstof zich pas na enige tijd vormt en zich dan reeds over grotere afstanden heeft verspreid. In de nabijheid van luchthavens zijn er recent aanwijzingen gevonden voor een verhoogde concentratie van ultrafijnstof, afkomstig van het vliegverkeer. De gezondheidskundige relevantie daarvan wordt momenteel onderzocht. De bijdrage van de luchtvaart aan regionale PM2,5 concentraties is relatief klein. Figuur 4. Gemiddelde PM2,5 concentratie in 2015.
Herkomst fijnstof ‘deken’
Figuur 5 laat zien waar de eerder genoemde fijnstofdeken vandaan komt: de herkomst van de gemiddelde concentratie van fijnstof (PM2,5) in de Nederlandse lucht, over een heel jaar gemeten. De fijnstofemissies van landbouw en wegverkeer in Nederland zijn samen verantwoordelijk voor ongeveer 10% van de gemiddelde PM2,5-concentratie in de lucht. Bij landbouw gaat het onder meer om de fijnstofemissies van pluimvee- en varkensstallen en ammoniak van koeien. Bij wegverkeer gaat het vooral om dieselvoertuigen. Scheepvaart, industrie (inclusief elektriciteitscentrales), ruimteverwarming en afvalverwerking dragen samen ongeveer 5% bij aan de gemiddelde PM2,5 concentratie in Nederland. Onder ruimteverwarming valt bijvoorbeeld particuliere houtstook, maar ook alle overige verwarming van woningen en andere gebouwen. Uiteraard kunnen deze bijdragen in lokale situaties veel hoger (of lager) zijn. De hoeveelheid fijnstof die door menselijk handelen in het buitenland onze lucht binnenkomt, is duidelijk groter (40-45%) dan de hoeveelheid fijnstof uit alle Nederlandse bronnen samen (ongeveer 15%). Vooral de bijdrage vanuit de Europese industrie is omvangrijk. Omgekeerd dragen Nederlandse emissies weer bij aan fijnstofblootstelling in het buitenland. Overigens is vooralsnog 35-40% van de concentraties fijnstof niet toe te wijzen aan specifieke, menselijke activiteiten.
Herkomst lokaal verhoogde roetconcentraties in steden
De uitstoot van fijnstof door wegverkeer in binnen- en buitenland was de afgelopen jaren verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de lokaal verhoogde roetconcentraties in stedelijk gebied.49 Door toenemend gebruik van roetfilters zullen de emissies van wegverkeer naar verwachting afnemen en zullen andere bronnen in verhouding meer bijdragen aan de roetconcentratie in stedelijk gebied. De relatieve bijdrage van bijvoorbeeld houtstook zal stijgen van ruwweg 20% in 2015 tot 30% in 2020. Een betrouwbare schatting van de lokale bijdrage van houtstook aan luchtverontreiniging is op dit moment niet goed mogelijk, omdat er te weinig bekend is over de locaties van deze bronnen en over stookgedrag. Onzekerheden Het vaststellen van de herkomst van fijnstofconcentraties in de lucht is niet eenvoudig. De commissie wijst erop dat emissie-inventarisaties en verklarende modellen omgeven zijn met diverse onzekerheden, omdat ze een weergave zijn van de huidige, onvolledige kennis. Geen van de Nederlandse en internationale modellen kan de herkomst van de gemeten concentraties van fijnstof volledig verklaren. Dit heeft vooral te maken met een gebrek aan kennis over hoe het organisch bestanddeel van fijnstof ontstaat en waar het vandaan komt. In het achtergronddocument Luchtverontreiniging gaat de commissie specifiek voor fijnstof nader in op de onzekerheden in het meten en berekenen van de luchtkwaliteit.
Geen Gezondheidsrisico’s omwonenden veehouderijen
Gezondheidsrisico’s omwonenden veehouderijen door secundair fijnstof Het ministerie van EZ heeft, mede namens de ministeries van IenM en van VWS, de Gezondheidsraad om een advies gevraagd over de gezondheidrisico’s van het wonen in de buurt van veehouderijen.16 In het voorliggende advies heeft de commissie Luchtkwaliteit in hoofdstuk 3 de volgende deelvraag beantwoord over de blootstelling aan ‘secundair fijnstof’ ten gevolge van de emissie van ammoniak vanuit de veehouderij. “Wat is bekend over de gezondheidsrisico’s van blootstelling [aan secundair fijnstof ten gevolge van de emissie van ammoniak], over de veehouderij als bron van secundair fijnstof en over risicoreducerende maatregelen? Is vervolgonderzoek op dit gebied zinvol en zo ja, welk onderzoek verdient aanbeveling?” Uitstoot van ammoniak uit de veehouderij draagt bij aan de vorming van secundair fijnstof (ammoniumzouten) en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de totale concentratie fijnstof in Nederland en naburige landen. Omdat secundair fijnstof zich pas na enige tijd vormt en zich dan al over grotere afstanden heeft verspreid, is het niet te verwachten dat concentraties secundair fijnstof op zeer lokale schaal, direct rond veehouGezondheidsraad | Nr. 2018/01 hoofdstuk 04 | Antwoorden op de adviesvragen Gezondheidswinst door schonere lucht | pagina 44 van 51 derijen, significant hoger zijn dan op grotere afstand. Het is daarom niet aannemelijk dat de gezondheidsrisico’s als gevolg van secundair fijnstof voor omwonenden van veehouderijen significant afwijken van die van mensen die verder af wonen. De commissie pleit voor onderzoeksprojecten die zich specifiek op brontoekenning richten en die de kennis over de vorming van secundairfijnstofdeeltjes verbeteren. Het blijkt namelijk dat geen van de Nederlandse en internationale modellen de herkomst van de gemeten concentraties fijnstof volledig kan verklaren. Voor meer informatie verwijst de commissie naar het advies van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen.
Bekijk hier het rapport van de gezondheidsraad.
Bron: Gezondheidsraad