Er is al jaren groeiende zorg over de gezondheidsrisico’s van wonen in de buurt van veehouderijen. Tegen deze achtergrond besloten de toenmalige bewindspersonen van VWS en LNV om een breed opgezet onderzoek te laten verrichten, het zogeheten IVG-onderzoek (Intensieve Veehouderij en Gezondheid). Hierop volgde een vervolgonderzoek, bekend onder de afkorting VGO (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden), heeft inmiddels naast diverse publicaties in wetenschappelijke tijdschriften twee rapporten opgeleverd, in 2016 en in 2017.
Net als het IVG-onderzoek richt het VGO-onderzoek zich alleen op gebieden met intensieve veehouderij in Brabant en Limburg. Wel is de empirische basis aanmerkelijk breder: naast huisartsengegevens (110.000 patiënten) nu ook vragenlijstonderzoek (12.000 mensen) en medisch onderzoek (2.500 mensen). Bovendien zijn enkele vervolgonderzoeken gedaan en uitvoerige luchtkwaliteitmetingen verricht. De uitkomsten van het VGO-onderzoek bevestigen voor een belangrijk deel de uitkomsten van het IVG-onderzoek. Opnieuw is het totaalbeeld niet eenduidig.
- Zo blijken astma, allergieën en COPD in de buurt van veehouderijen minder vaak voor te komen. Anderzijds doen zich bij aldaar woonachtige COPD-patiënten vaker complicaties voor.
- Verder zijn er aanwijzingen dat omwonenden een verminderde longfunctie hebben. De verminderde longfunctie is vooral gevonden bij mensen die binnen een straal van een kilometer 15 of meer veehouderijen in de buurt hebben, en op dagen met hogere concentraties ammoniak in het hele onderzoeksgebied.
De onderzoekers achten deze bevinding wat betreft de grootte van het effect vergelijkbaar met longfunctievermindering ten gevolge van luchtverontreiniging door stedelijk verkeer. Onderzoek naar infectieziektes die worden overgedragen van dieren op mensen (zoönosen) en naar resistente micro-organismen onder omwonenden leverde in de meeste gevallen geen aanwijzingen voor associaties met veehouderijen op. Dat er rond pluimveebedrijven (binnen een straal van ruim 1 km) een verhoogd risico op longontsteking is, was al bekend. Die bevinding is in 2009 al gedaan op basis van huisartsgegevens uit dat jaar. Het VGOonderzoek, op basis van nog meer huisartsgegevens, bevestigt dat beeld. Nieuw is dat er nu ook een verband is gevonden tussen het voorkomen van longontsteking en de nabijheid van geitenhouderijen (binnen een straal van 1,5 tot 2 km). Het verhoogde risico kan niet worden verklaard door Q-koorts, omdat het ook is gevonden in de jaren na de uitbraak daarvan. Van alle gevallen van longontsteking in het onderzoeksgebied hangt 7,2% (119 patiënten per 100.000 mensen) samen met geitenhouderijen en 5,4% (89 patiënten per 100.000 mensen) met pluimveebedrijven.
Internationaal perspectief
De conclusies in de overzichtsartikelen verschillen daarmee deels. Connor e.a. stellen op basis van 16 onderzoeken dat er geen consistente aanwijzingen zijn voor het bestaan van verbanden tussen gezondheidseffecten en de nabijheid van veehouderijen. Casey e.a. concluderen op basis van 33 onderzoeken dat daar in het geval van onder meer effecten op de luchtwegen wel aanwijzingen voor zijn. Douglas e.a. trekken op basis van 38 onderzoeken (21 onder veehouders, 17 onder omwonenden) eenzelfde conclusie. Over twee zaken bestaat wel consensus. Ten eerste vormen uitbraken van Q-koorts een duidelijk gezondheidsrisico waarvan de causaliteit is aangetoond. Ten tweede is er behoefte aan steviger bewijs op basis van omvangrijkere en langer lopende prospectieve onderzoeken, met een uitgebreidere analyse van mogelijke mechanismen.
Bestanddelen luchtverontreiniging rond veehouderijen
Kennis over de gezondheidsrisico’s van blootstelling aan componenten in de lucht rond veehouderijen kan eveneens bijdragen aan de risicobeoordeling. Tot nu toe is de aandacht daarbij vooral uitgegaan naar fijnstof, endotoxinen (celwandbestanddelen van bacteriën) en bepaalde microorganismen.
Fijnstof
Over de gezondheidseffecten van blootstelling aan fijnstof is inmiddels zeer veel bekend. Het gaat om effecten op hart en bloedvaten en op de luchtwegen, zowel bij kortetermijn- als langetermijnblootstelling. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van een drempelwaarde, waaronder zich geen effecten voordoen. De bewijskracht voor oorzakelijkheid valt in de hoogste categorieën (aangetoond of waarschijnlijk). De Commissie Luchtkwaliteit gaat in haar advies uitvoerig in op de details. Er komen bovendien steeds meer aanwijzingen dat alle fijnstoffracties schadelijk zijn, ook de grovere fractie in de omgeving van veehouderijen.Wel kan het spectrum van de gezondheidseffecten anders zijn dan in een stedelijke omgeving, vanwege de hogere concentraties endotoxinen en micro-organismen (bacteriën, parasieten, schimmels en virussen) in de deeltjescocktail rond veehouderijbedrijven. Preciezere uitspraken hierover zijn bij de huidige stand van kennis echter nog niet mogelijk.
Endotoxinen
Sinds 2012, toen Gezondheidsraad een advieswaarde voorstelde van 30 EU/m3 (endotoxinen-units per kubieke meter lucht), lijken er bij eerste verkenning geen gegevens beschikbaar gekomen die nadere informatie bieden over de gezondheidsrisico’s van blootstelling aan endotoxinen. Wel zijn enkele Nederlandse rapporten verschenen over emissies van endotoxinen door veehouderijbedrijven en over emissiereducerende maatregelen. In de huidige adviesaanvraag wordt verwezen naar lopend onderzoek op basis waarvan een toetsingskader voor endotoxinen kan worden opgesteld. De bewindspersonen zijn voornemens de Gezondheidsraad te zijner tijd een afzonderlijke adviesaanvraag te sturen over dat onderwerp.
Micro-organismen
Er is in zijn algemeenheid weinig bekend over blootstelling-effect of -responsrelaties voor micro-organismen, schreef de Gezondheidsraad in zijn vorige advies. Dat is nog steeds zo.
Conclusie
Secundair fijnstof vormt zich pas na enige tijd en heeft zich dan al over grotere afstanden verspreid. Volgens de commissie is niet te verwachten dat concentraties secundair fijnstof op zeer lokale schaal rond veehouderijen significant hoger zijn dan op grotere afstand. Dat de gezondheidsrisico’s ten gevolge van blootstelling aan secundair fijnstof voor omwonenden van veehouderijen hoger zouden zijn dan voor mensen die verder weg wonen, acht de commissie daarom niet aannemelijk. In het geval van het verhoogde risico op longontsteking hebben de onderzoekers geopperd dat inademing van de lucht rond veehouderijen zou kunnen leiden tot een veranderende samenstelling van de populatie bacteriën (het zogeheten microbioom) in de mond-keelholte van omwonenden. Daardoor zouden zij vatbaarder kunnen worden voor infecties of anders op infecties kunnen reageren. In dit onderzoek is niet gekeken naar micro-organismen. Wel zijn er ook onderzoeken naar stedelijke luchtverontreiniging waarin een verhoogd risico op longontsteking is gevonden.
Welke maatregelen zijn zinvol?
Verdere reductie van de uitstoot van fijnstof, met alles wat zich daarin aan levend en dood organisch materiaal kan bevinden, en van ammoniak is van belang. Welke reductieniveaus hierbij moeten worden nagestreefd is een politieke afweging, zoals de Commissie Luchtkwaliteit in breder verband ook opmerkt. Het is in ieder geval zinvol te monitoren of een verminderde blootstelling aan de betreffende bestanddelen van luchtverontreiniging rond veehouderijen ook gezondheidswinst oplevert. Naar het oordeel van de geraadpleegde deskundigen blijven ook punten van belang die de Gezondheidsraad in 2012 al benoemde. Zo gaat het bij wonen in de buurt van veehouderijen om meer dan alleen gezondheidsrisico’s in de engere zin van het woord. Wat ook een grote rol speelt is welbevinden en leefbaarheid en hoe verschillend mensen tegen risico’s aankijken. In verband hiermee dient het beleid zich bijvoorbeeld ook te richten op het terugdringen van geurhinder en op een betere naleving van de bestaande voorschriften op dit gebied. Ook is er blijvende aandacht nodig voor nieuwe vormen van bedrijfsvoering en bedrijfshygiëne. Daarvan zullen niet alleen omwonenden kunnen profiteren, maar ook werknemers in de veehouderijsector. Bovendien zal het dierenwelzijn ermee gediend kunnen worden.