Consumenten zijn steeds meer op zoek naar lokale voeding. Uit onderzoek blijkt dat consumenten lokale voeding associëren met hogere kwaliteit en gezondere, duurzamere voeding. Positief dus. Ook uit onderzoek van ABN AMRO blijkt ook dat consumenten steeds meer geïnteresseerd zijn in de herkomst van hun voeding: dit geldt voor zowel groenten en fruit als voor vlees.
Voor boeren en tuinders kan het direct verkopen aan de consument of retailer gunstig zijn: immers door de keten te verkorten kan de marge verhoogd worden en door direct aan de consument te verkopen heb je als ondernemer meer prijskracht, dan als je aan grote partijen zouden verkopen. Daarnaast levert het direct verkopen van de productie een schat aan informatie op die je terugkrijgt uit de markt.
Zowel de consument als de producent kunnen dus profiteren van de hogere vraag naar lokale voeding. En de boerenbedrijven die via internet, met een boerderijwinkel of op de markt levert aan consument of direct aan winkels zouden dan ook moeten floreren.
Toch blijkt dit niet het geval te zijn. Het CBS becijferde dat het aantal landbouwbedrijven dat direct aan de consument verkoopt in 2016 met 16% is afgenomen ten opzichte van 2013. Vorig jaar verkochten nog 2640 landbouwbedrijven direct aan de consument of aan de retailer. Deze neergaande tendens is terug te zien in nagenoeg alle verbredingsactiviteiten binnen Landbouw. In 2016 genoten circa 18.000 landbouwbedrijven inkomsten uit verbredingsactiviteiten in 2016. Dat is zo’n 6.000 ondernemingen minder dan in 2013, een afname van 2.000 per jaar.
In 2011 had 38% van de landbouwbedrijven verbredingsactiviteiten. In 2013 nog 36% en in 2016 was dit 33%. Met name het agrotoerisme nam af, maar ook zorglandbouw en de stalling van goederen nam af. Niet alleen het aantal bedrijven met verbredingsactiviteiten nam af, ook de opbrengsten die uit die activiteiten gehaald worden is afgenomen.
In 2013 haalde namelijk nog 11% van de boeren meer dan de helft van hun inkomsten uit een of meerdere verbredingsactiviteiten, in 2016 zakte dat percentage naar 8%. Voor de landbouw geldt dat de inkomsten als geheel al een aantal jaar onder druk staat. Een afname van de opbrengsten uit verbreding kan dan ook voor sommige bedrijven extra vervelend zijn. Het is lastig een sluitende verklaring te geven voor het afnemen van zowel het aantal ondernemingen met verbreding als de omzet uit die verbredingsactiviteiten. Een verklaring kan zijn dat ondernemers bij wie een groot deel van hun inkomsten uit een andere activiteit dan landbouw wordt gehaald zich volledig op die activiteit focussen. Wat voorheen landbouwbedrijven waren is nu een professionele kinderopvang, een B&B of een volledig loonwerkbedrijf geworden. Een andere reden is dat de verbredingsactiviteiten vaak werden ondernomen door met name kleinere landbouwbedrijven en juist die nemen af in aantal. Door schaalvergroting en professionalisering daalt het aantal bedrijven en dan is het niet zo vreemd dat ook het aantal bedrijven met verbredingsactiviteiten afneemt. De grotere landbouwbedrijven zijn vaak meer gericht op de kernactiviteit van het landbouwbedrijf.
Zoals hierboven al beschreven is, nemen alle verbredingsactiviteiten in absolute aantallen af. Geen enkele activiteit uitgezonderd. Maar als we per activiteit kijken naar het percentage ten opzichte van het totaal, valt op dat onder meer de directe verkoop als percentage van het totaal niet is afgenomen, maar gelijk gebleven.
Na een dip tijdens de financiële crisis krabbelde het percentage directe verkopers omhoog, maar bleef nog wel wat laag (5%). Wel zijn er grote verschillen tussen branches. . Zo ligt het percentage van bedrijven dat direct aan de consument verkoopt vele malen hoger bij ondernemingen in de blijvende teelt (24%), in de gewascombinaties (16%) en de gemengde bedrijven (10%). Dit zijn vaak ook de kleinere bedrijven Uiteraard zijn er ook boeren die dieren houden en een winkel hebben, maar percentueel gezien ligt dit aandeel een stuk lager. Plantaardige producten lenen zich gemakkelijker voor huisverkoop dan vlees.
De afgelopen vijf jaar hebben dus 5% van de landbouwbedrijven hun inkomsten aangevuld door direct te verkopen aan consumenten of aan retailers. Sommige boeren doen dit met een eigen winkel aan de boerderij. Deze verkoop aan huis is een bijverdienste maar is in sommige gevallen ook bedoeld om de consument op een laagdrempelige manier kennis te laten maken met het boerenbedrijf. Een voorbeeld hiervan is de melktap bij een melkveelbedrijf of een eierautomaat bij een pluimveebedrijf.
Maar er zijn ook grote partijen die de directe verkoop professioneler aanpakken en die alle derde partijen eruit hebben gesneden om hun totale opbrengst direct aan retailers verkopen. Deze partijen profiteren van de groeiende behoefte aan lokaal geproduceerd voedsel. Door het relatief lage aandeel van boerderijen die direct verkopen valt op te maken, dat nog maar een paar ondernemers hiervan profiteren. Dit geeft wel aan dat er kansen zijn voor andere vormen van directe of bijna directe verkoop. Bijvoorbeeld via nieuwe korte ketens. In deze publicatie geven we enkele voorbeelden van korte ketens, die niet als directe verkoop bestempeld worden, maar wel degelijk dezelfde voordelen hebben: margeherstel, prijskracht en consumentendata.