Het opvangen van kuikens van goede kwaliteit is al een kunst op zich. Kuikens van mindere kwaliteit vragen nog meer aandacht en is het nog belangrijker dat ‘managementfoutjes’ niet gaan opstapelen. Voor een beter begrip wat er allemaal bij komt kijken voor een goede kuikenopvang wordt hieronder een beschrijving gegeven.
Met name kuikens van jonge of oude moederdieren vragen om aangepaste broed- en opvangomstandigheden. Het preventief of curatief behandelen van deze kuikens met antibiotica puur gebaseerd op de leeftijd van de moederdieren is onzinnig en overbodig. Veel beter is om tegemoet te komen aan de wensen die deze kuikens stellen aan het broedproces en opvangcondities.
Herkomst van de kuikens
De kuikenbroederij vervult een spilfunctie in het verzamelen en stroomlijnen van gegevens. In Lourens en Steentjes (2008) worden aanbevelingen gedaan met betrekking tot ouderdiermanagement, vleeskuikenmanagement, transparantie in de keten, accuratesse en controle van vaccinaties, aanpak van ziekteproblemen, accuratesse van de behandelingen, monitoring van ziektes en early warning, biosecurity en hygiëne.
Het vastleggen en openbaar maken van zoötechnische en gezondheidsgegevens door en voor collega’s in de pluimveehouderij is een eerste vereiste om de uitval bij vleeskuikenbedrijven te verminderen, en om eenmalige, excessieve uitval te verklaren. De stromen van broedeieren en kuikens door en naar Nederland dienen daarvoor meer transparant te worden, waardoor calamiteiten en uitzonderingen beter te verklaren zijn. Het mag duidelijk zijn dat een gesloten systeem waarbij de herkomst van de kuikens gegarandeerd kan worden, en het zootechnische en veterinaire management van de ouderdieren geoptimaliseerd kan worden naar de gezondheid van de vleeskuikens, een grote stap voorwaarts is om zowel de prestatie als het welzijn van vleeskuikens te verbeteren.
Duur van de productieperiode
De tijd waarin een vleeskuiken het slachtgewicht bereikt is in de laatste decennia sterk afgenomen. Dus de periode van de ontwikkeling van het embryo vormt een steeds groter deel van de totale duur van de productieperiode. Bij vleeskuikens vormt de 21 dagen broedduur en de 10 dagen periode na uitkomst samen ongeveer 45 procent van de totale levensduur. Met het steeds korter worden van de groeiperiode heeft alles wat de groei en ontwikkeling van het embryo en het pasgeboren kuiken remt of stimuleert een steeds groter effect op de gezondheid en de uiteindelijke productieresultaten. Verschillende aspecten tijdens de laatste fase van het broedproces en de eerste tien dagen in de stal worden hieronder beschreven, waarbij de temperatuur van de kuikens centraal staat.
Formaline
In tegenstelling tot het geringe gebruik van formaldehyde in de voorbroedmachines wordt formaline (formaldehyde opgelost in water) algemeen toegepast in de uitkomstkasten. De reden hiervoor is het geloof dat deze behandeling de infectiedruk in de uitkomstkast vermindert, wat zal resulteren in een verlaagd risico op het infecteren van het uitgekomen kuiken.
Een ander effect van het gebruik van formaline in de uitkomstkast is dat deze behandeling de kuikens een “gezonde” gele kleur geeft. Traditioneel gezien hebben gele vleeskuikens een goede naam en worden ze beschouwd als kuikens van goede kwaliteit. Kuikens die later uitkomen zijn vaak van mindere kwaliteit, staan minder lang bloot aan de formaldehydedamp en zijn hierdoor lichter van kleur. Op deze manier kunnen eerste en tweede klas kuikens simpel van elkaar gescheiden worden, wat resulteert in een meer uniforme partij kuikens.
Totale kiemdoding wordt niet bereikt
Afgezien van het grote risico voor het personeel; stuit het gebruik van formaline in de uitkomstkasten nog op een aantal andere bezwaren. Het eerste bezwaar is dat een totale kiemdoding nooit bereikt wordt; het aantal kiemen op de eieren stijgt zelfs gedurende de laatste paar dagen van het broedproces. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de afname van de formaldehydeconcentratie door het weglekken uit de uitkomstkast en door het de-activeren van de formaldehyde door het hoge organische stofgehalte bij uitkomst.
Schadelijk effect op trilhaarepitheel
Het tweede bezwaar is dat de formalinebehandeling in de uitkomstkast een schadelijk effect heeft op het trilhaarepitheel van de kuikens. En bij langdurige blootstelling zelfs op de bronchiën in de luchtzakken. Formaldehyde heeft hierdoor een negatief effect op de algehele kuikenkwaliteit. Het is dus de vraag of gele kuikens wel beschouwd moeten worden als kuikens van goede kwaliteit.
Onderzoek op ‘Het Spelderholt’ toonde aan dat in de mestfase geen verschillen in totale uitval gevonden; werden tussen kuikens die behandeld waren met formaline in de uitkomstkast en kuikens die deze behandeling niet kregen. Wel zijn er verschillende oorzaken voor deze gelijke uitval. De met formaline behandelde kuikens toonden meer uitval door luchtwegontstekingen; terwijl de niet behandelde kuikens meer problemen ondervonden door dooierzakinfecties en enteritis. Aandacht voor de broedeikwaliteit en het broedproces kan dooierzakinfecties en enteritis grotendeels voorkomen, waardoor het gebruik van formaldehyde in de uitkomst niet nodig zou moeten zijn.
Kuikenbehandeling in de broederij
Nadat in de broederij de kuikens uit de uitkomstkasten worden gehaald, volgt er nog een aantal procedures voordat de kuikens op transport kunnen naar de mester. Soms worden kuikens gesekst en worden de hanen en hennen gescheiden opgezet bij de mester. Kuikens worden op een lopende band gesorteerd op kwaliteit, geteld, in kratten gedaan, gevaccineerd en in de kuikenbewaarplaats gezet. In sommige broederijen worden de kuikens nog even ‘afgezogen’ om het stof van de kuikens te verwijderen. Niet ongewoon bij het tellen en opkratten is dat de kuikens met grote snelheid een aantal malen een val maken van tientallen centimeters. Tijdens dit hele proces staan de kuikens onder invloed van de omstandigheden in de broederij; hiermee kan de kuikentemperatuur binnen een korte tijd tot wel drie graden variëren.
Kuikentransport
Er bestaat een relatief grote hoeveelheid literatuur over kuikentransport. Dit reflecteert enerzijds de omvang en het belang van de pluimvee-industrie en anderzijds de impact dat kuikentransport kan hebben op dierenwelzijn en productkwaliteit. Echter, er bestaat slechts relatief weinig informatie over het welzijn van eendagskuikens in de kuikenbroederij tot en met plaatsing in de stal. Er bestaat wel een grote heterogeniteit in transportmiddelen en transport afstand. Kuikens kunnen worden vervoerd over relatief kleine afstanden in containers die alle comfort kunnen bieden (bijvoorbeeld (over-) grootouders) maar ook over grote afstanden in kartonnen doosjes in slecht geventileerde oude vrachtwagens. Het schadelijke effect van transport op het welzijn van de jonge kuikens wordt dan grotendeels bepaald door de transportafstand, en kan groot effect hebben op de verdere prestatie en gezondheid.
Moment van plaatsing
De leeftijd van een eendagskuiken is een rekbaar begrip. Sommige kuikens komen al na 19 dagen uit, andere kuikens pas op de 22ste dag. Naast erfelijke aanleg zijn ook bewaarduur, broedtemperatuur en de gasuitwisseling factoren die van invloed zijn op de fysiologische ontwikkeling van een embryo.
Een kuiken dat zelf beslist wanneer het tijd is om uit het ei te kruipen heeft zich optimaal kunnen ontwikkelen. Wanneer het kuiken geforceerd vroeger of later dan ‘gepland’ uitkomt, kan fysiologisch gezien beschadigd zijn en behoeft meer zorg. Zijn ontwikkeling is dan niet helemaal optimaal geweest en dat kan van invloed zijn op zijn verdere ontwikkeling als vleeskuiken. Dat kan zich uiten in opstartproblemen, verhoogde uitval, verminderde groei en een lager slachtrendement.
Uitkomen tussen 24 en 36 uur
Kuikens komen zoals gezegd niet allemaal tegelijk uit, maar doen dat in een periode van ongeveer 24 tot 36 uren. De snelheid van opwarming aan het begin van het broedproces is hier van belang, omdat de opwarmtijd van eieren op verschillende plaatsen in een commerciële broedmachine sterk kan variëren. Ook eieren, die lang zijn bewaard, komen later uit. Lichte eieren komen eerder uit dan zwaardere eieren en henkuikens eerder dan haankuikens.
Vast staat dat het kuikengewicht afneemt bij een te lang verblijf in de traditionele uitkomstkast. Dit geldt dan vooral voor de vroeg uitgekomen kuikens; meer dan tien procent gewichtverlies is in deze periode niet ongewoon. Uit deze proeven bleek steeds dat kuikens beter presteerden wanneer de kuikens kort na uitkomst in de stal werden geplaatst. De controle kuikens werden twee dagen later in de stal geplaatst en hadden twee dagen niet gegeten waardoor een eerlijke vergelijking niet gemaakt kan worden.
Rol van broedtemperatuur
Ook de broedtemperatuur speelt een belangrijke rol. Bij hogere temperaturen tijdens het broedproces komen de kuikens eerder uit; bij lagere temperaturen later. Kleine afwijkingen in eischaaltemperatuur kunnen al kan leiden tot verminderde broeduitkomsten en verschillen in kuikenprestatie. Wat de optimale broedtemperatuur is, is niet precies bekend maar zal niet ver afliggen van een constante eischaaltemperatuur van 37,8 graden.
Groei en regulering lichaamstemperatuur
De gerealiseerde broedtemperatuur is dus wel van belang als referentie. Groei en de regulering van de lichaamstemperatuur bij pasgeboren vleeskuikens is naast het ontwikkelingsstadium bij uitkomst onder meer afhankelijk van de kuikentemperatuur en de beschikbaarheid van voedsel. Goed gebroede kuikens absorberen na uitkomst geleidelijk aan hun dooierrest, en kunnen hierdoor enige tijd zonder voedsel en water. Echter, het tijdig verstrekken van voedsel en water verbetert ook de opname van de dooierrest. Kuikens hebben na uitkomst vooral rust nodig om bij een optimale temperatuur een aantal lichaamsfuncties verder te ontwikkelen. Dan pas zijn ze bestand tegen stress als koude en worden fouten in de opvang eerder ‘vergeven’.
Uitkomstkastcondities
Het effect van uitkomstkastcondities op kuikenprestatie en slachtrendement is onderzocht. Proeffactoren die per geslacht zijn onderzocht (hennen / hanen) zijn het tijdstip van uitkomst (vroeg – midden – laat) en de verblijfsduur in de uitkomstkast (kort – lang). Vroege kuikens waren geboren tussen de 468 en 480 uren; midden kuikens tussen 480 en 492 en late kuikens tussen de 492 en 504. De verblijfsduur in de uitkomstkast was kort (0–12 uren) of lang (24 – 36 uren). Om verschillen in opvang uit te sluiten en om alle groepen kuikens tegelijkertijd in de stal te plaatsten werden de eieren op verschillende momenten ingelegd, zie Figuur 1.
In Figuur 2. staan de kuikengewichten op dag 1 en dag 10 weergegeven. Kuikengewichten bij uitkomst blijken dus geen maat te zijn voor de groei in de eerste tien dagen. De gewichten op 10 dagen waren representatief voor de gewichten op 33 en 40 dagen, inclusief de griller- en filet gewichten. Het uitstellen van de kuikenplaatsing met 1 dag resulteerde in deze proef in een verbetering (verlaging) van de voerconversie met 5,5 punten. Het blijkt dat kuikens beter een extra dag in de uitkomstkast kunnen blijven, dan dat ze te vroeg na uitkomst in de stal worden geplaatst. De temperatuur in de stal zal hierop een grote invloed uitoefenen; voor vroege kuikens die te snel in de stal worden geplaatst moet de temperatuur waarschijnlijk hoger zijn; die al een dag in de uitkomstkast hebben gezeten mag de staltemperatuur naar beneden.
Lichaamstemperatuur op peil houden
Ondanks dat een late plaatsing van de kuikens betekent dat ze pas op een later moment voer en water krijgen, hebben ook veel kuikenbroederijen al ervaren dat een uitgestelde plaatsing (12-24 uur) niet negatief en soms zelf positief kan werken. Mits de kuikens bij de juiste temperatuur worden bewaard, kunnen een aantal fysiologische systemen verder ontwikkelen, en vooral de thermoregulatie. Kuikens van jonge moederdieren hebben meer moeite om de lichaamstemperatuur op peil te houden dan andere kuikens. De switch van poikilotherm naar homeotherm duurt in het algemeen tot vier tot vijf dagen na plaatsing in de stal; bij kuikens van jonge moederdieren duurt dit minstens een week. Ook de broedgeschiedenis zal hier een grote rol in spelen. Kuikens die tijdens de tweede fase van broedproces te warm zijn gebroed groeien slechter in de stal, zijn meer temperatuurgevoelig, en geven meer uitval.
Dit betreft een artikel uit onze gratis Pluimveekrant. Verder lezen?