Uit het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat vandaag, dinsdag 24 april 2018 is verschenen is gebleken dat Nederland in trek is bij Poolse migranten.
In het rapport 'Bouwend aan een toekomst in Nederland. De leefsituatie van Poolse migranten die zich na 2004 hebben ingeschreven', staan een aantal bevindingen. Voor dit onderzoek, dat is uitgevoerd op het verzoek van het ministerie van SZW, zijn in totaal 1.100 Poolse migranten ondervraagd. De bevindingen zijn onder meer:
Vlottende populatie: Immigratie uit Polen houdt aan, maar er is ook veel migratie
Ondanks de economische crisis schommelen de aantallen Polen die naar Nederland komen de afgelopen jaren rond de 23 duizend per jaar. De jaarlijkse instroom van Polen is groter dan die van de vier klassieke herkomstgroepen samen (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen). In de periode 2012-2016 kwamen er jaarlijks gemiddeld iets minder dan 5 duizend Bulgaren en bijna 4 duizend Roemenen naar Nederland, elk minder dan een kwart van de Poolse instroom. De emigratie van Polen is de laatste jaren ook sterk toegenomen. Ruim de helft van de Poolse immigranten die in het eerste decennium van deze eeuw naar Nederland zijn gemigreerd (en in het bevolkingsregister geregistreerd stond), is inmiddels weer vertrokken. Per saldo komen er sinds 2007 jaarlijks ongeveer 10 duizend Polen bij in Nederland. De laatste jaren neemt het saldo wat af vanwege een oplopend vertrek uit Nederland.
Sterke groei Poolse groep in Nederland
De Poolse groep in Nederland is in korte tijd enorm in omvang toegenomen. Naast de 160.000 in het bevolkingsregister ingeschreven Polen, zijn er nog ca. 90.000 Polen die hier wel werken, maar niet staan ingeschreven in het bevolkingsregister (maar alleen in het Register Niet-Ingeschrevenen). In totaal zijn er dus een kwart miljoen Polen in Nederland.
Absoluut gezien wonen de meeste (ingeschreven) Polen in het westen en zuiden van Nederland. Den Haag telt met 13 duizend het hoogste aantal Poolse inwoners. Ten opzichte van het totale aantal inwoners van een gemeente is Zeewolde de koploper met 50 Polen per 1000 inwoners, gevolgd door Noordwijkerhout (41) en Helmond en Westland (beide 34). Nederland telt verder relatief veel Polen in Noord-Limburg, de kop van Noord-Holland en delen van Noord-Brabant.
Veel Polen willen in Nederland blijven; gezinsvorming neemt toe
Driekwart van de na 2004 gemigreerde Polen denkt over vijf jaar nog in Nederland te wonen. De Poolse migranten zijn gemiddeld jong (het vaakst tussen de 25 en 35 jaar). Iets meer dan de helft van de Poolse huishoudens bestaat uit alleenstaanden, maar het aandeel dat een gezin begint in Nederland is toegenomen tussen 2005 en 2017. De Polen met kinderen hebben in de meeste gevallen (nog maar) één kind, dat veelal jong is, en in Nederland naar school gaat. Veruit de meeste Poolse migranten met partner hebben een Poolse partner (81%). Polen met partner en kinderen of alleen met partner zien vaker een langer verblijfsperspectief voor zich dan de alleenstaande Polen.
Een kwart Polen met koopwoning
De overgrote meerderheid van de ingeschreven Polen beschikt over een zelfstandige woonruimte (81%), een kleine minderheid moet voorzieningen delen. De Polen die huren, huren relatief vaak van een particuliere verhuurder (43%). Ruim een op de vier heeft een koopwoning. Van de voor 2007 gemigreerde Polen heeft 37% een koopwoning tegen 11% van degenen die in de afgelopen twee jaar zijn ingeschreven in Nederland.
Hoge arbeidsparticipatie, maar vaak aan de onderkant van de arbeidsmarkt
Poolse migranten houden hun positie op de Nederlandse arbeidsmarkt tussen 2009 en 2015 vast. De arbeidsparticipatie is met 75% hoog en de werkloosheid met 6,7% relatief laag (vergelijk: 19,7% onder niet-westerse migranten). Bij de hoge arbeidsparticipatie speelt de georganiseerde arbeidsmigratie een rol: veel uitzendbureaus leiden Polen rechtstreeks naar werk in Nederland. Toch is hun positie op de arbeidsmarkt ook kwetsbaar gezien hun oververtegenwoordiging in flexibele arbeidsrelaties aan de onderkant van de arbeidsmarkt, waarin zij vaker veel uren werken onder fysiek zwaardere werkomstandigheden in vergelijking met autochtone Nederlanders. Poolse migranten zijn ook in vergelijking met andere migrantengroepen oververtegenwoordigd aan de onderkant. Een belangrijke reden hiervoor is dat veel Polen naar Nederland zijn gekomen om geld te verdienen in sectoren met veel laaggeschoold werk zoals de bouw, industrie en land- en tuinbouw.
Zeer lage bijstandsafhankelijkheid
Van de Poolse migranten heeft slechts 1,8% een bijstandsuitkering. Dat is minder dan bij autochtone Nederlanders (2,3%). Dit lage aandeel staat in relatie met de sterke arbeidsoriëntatie en –participatie van veel Poolse migranten, maar ook speelt mee dat niet alle Poolse migranten recht hebben op bijstand, omdat ze minder dan vijf jaar onafgebroken in Nederland verblijven.
Lagere inkomens, maar beduidend hoger dan in Polen
Het inkomen van Poolse migranten is ongeveer een derde lager dan dat van autochtone Nederlanders (respectievelijk gemiddeld 17,6 en 26,3 duizend euro). Het is ook lager dan dat van de totale groep van westerse en niet-westerse migranten. Poolse migranten verkeren ook ruim drie keer vaker in een armoedehuishouden dan autochtone Nederlanders (respectievelijk 17 en 5 procent). In vergelijking met het inkomen van werkenden in Polen (6,2 duizend euro) is het inkomen in Nederland nog altijd bijna drie keer zo hoog.
Poolse vrouwen zijn hoger opgeleid, maar vaker aan de onderkant werkzaam
Poolse vrouwen hebben vaker een hbo/wo diploma dan de mannen: 26% tegenover 16%. Het hogere opleidingsniveau uit zich echter niet in een hogere arbeidsparticipatie (66% tegenover 85% onder Poolse mannen). Poolse vrouwen werken ook minder vaak dan de mannen voltijds (62% tegen 92%), maar nog altijd ruim drie keer zo vaak als autochtoon-Nederlandse vrouwen (19%).
Poolse vrouwen zijn significant vaker werkzaam op het laagste beroepsniveau dan de mannen: van de Poolse vrouwen werkt 57% in een beroep op het laagste niveau; van de mannen is dat 38%.
Na langer verblijf vastere voet op de Nederlandse arbeidsmarkt
Met Poolse migranten die al langer in Nederland zijn, gaat het beter op de arbeidsmarkt. Zij zijn bijvoorbeeld minder vaak afhankelijk van een flexibel arbeidscontract (26%) en ook de armoede is lager bij Poolse migranten die al langer in Nederland verblijven.
Moeite met de Nederlandse taal en nog weinig contacten
De meeste Poolse migranten hebben moeite met de Nederlandse taal. Slechts rond de 10% geeft aan nooit moeite te hebben. Wel gaan de Poolse migranten steeds meer op Nederlandse taalles en redt twee derde zich in het Engels. De Polen die verwachten ook op de wat langere termijn nog in Nederland te wonen, spreken het Nederlands beter en hebben vaker een taalcursus gevolgd.
Binnen de Poolse groep heeft 25 tot 30% nooit of nauwelijks contact met autochtone Nederlanders. Een groot deel van de Poolse migranten (44%) wil wel graag meer contact. De groep is sterk gericht op het herkomstland: 83 procent voelt zich (heel) sterk Pools; bijna twee derde van de Poolse migranten kijkt meerdere keren per week naar Poolse zenders op televisie en 80% surft meerdere keren per week naar Poolse sites. Een op de tien voelt zich ook (sterk) Nederlander.
Behoorlijk tevreden over Nederland, maar niet helemaal thuis
Poolse migranten zijn redelijk te spreken over Nederland. Ze geven Nederland gemiddeld een rapportcijfer van 7,1. Dat is een hoger rapportcijfer dan autochtonen aan de Nederlandse samenleving geven (6.6). Ook in vergelijking met de grote niet-westerse migrantengroepen is het een hoog cijfer. Hoewel Poolse migranten best tevreden zijn over de Nederlandse samenleving voelen zij zich lang niet allemaal thuis: 36% voelt zich thuis in Nederland, de helft soms, en ongeveer een op de tien niet. Ongeveer een kwart vindt dat Polen als groep (heel) vaak met discriminatie te maken krijgen en nog eens de helft in ieder geval soms. Bij persoonlijk ervaren discriminatie betreft dat ruim 1 op de 10 (heel) vaak en 1 op de drie soms. Het aandeel dat soms met discriminatie in aanraking zegt te komen steeg tussen 2009 en 2015 van 38% naar 46%.