Pluimveestudenten aan de Aeres Hogeschool in Dronten leren alle aspecten van de vleespluimveekolom kennen in lessen, minoren, stages en afstudeervakken. Dat leren ze niet alleen van de pluimveedocenten, maar ook van experts uit de sector zelf door gastlessen en excursies. Ze gaan tijdens hun studie op pad als bedrijfsadviseur, consultant of onderzoeker en ervaren op deze manier de praktijk vanuit alle perspectieven.
Tijdens stages nemen ze vaak de rol van bedrijfsleider op zich en zijn ze verantwoordelijk voor al het werk op een vermeerderingsbedrijf of vleeskuikenbedrijf. Ze werken mee aan de ontwikkeling van het Kuikenpaspoort 2.0, om samen met vermeerderaars, broederijen en vleeskuikens een effectief monitoringsysteem op te zetten om de gehele vleeskuikenketenprestatie te verbeteren. Op technisch en economisch gebied.
Ouderdiermanagement
De kwaliteit van de vleeskuikens wordt voor een groot deel bepaald door de kwaliteit van de broedeieren. Een broederij kan deze kwaliteit niet verbeteren; het is de taak van de broederij om de ingangskwaliteit zo veel mogelijk te handhaven. De kwaliteit van een broedei wordt bepaald door externe en interne factoren. Barsten of haarscheuren zijn uit den boze; hierdoor kunnen ziektekiemen gemakkelijk binnendringen.
Een broedei met een haarscheur of een barst heeft geen kans op een gezond kuiken.
Broedeieren dienen schoon te zijn, dus geheel zonder mest op de eischaal. Het weren van vieze (grond) eieren zal de uitval bij de vleeskuikens verlagen. De eiwitten, vetzuren, nutriënten, mineralen, en vitaminen in het ei bepalen mede de interne broedeikwaliteit. Deficiënties van sommige essentiële stoffen hebben invloed op de broeduitkomst en kuikenkwaliteit. Deficiënties kunnen op verschillende manieren optreden:
- Deficiënties in het vermeerderingsvoer
- Een te lage voergift
- Slechte opname van voedingsstoffen door de darm (bijvoorbeeld door aantasting van het slijmvlies t.g.v. coccidiose e.d.)
- Interacties met verontreinigingen in het voer
- Beperkte overdracht van moederdier naar het ei door bijvoorbeeld leeftijd (ontwikkelingstadium: keuze tussen groei en reproductie), ziekten, parasieten (wormen, mijten, en in het bijzonder de rode bloedluis), temperatuur of andere vormen van stress.
- Beperkte opname door het embryo (voorbeeld: beperkte vetzuuropname door embryo’s van jonge moederdieren in relatie tot ontwikkeling thermoregulatie)
De gevolgen van deficiënties in het “gemiddelde” voer voor een “gemiddeld” koppel ouderdieren zijn veelal wel bekend. De problemen treden op wanneer het aanbod en de behoefte uiteen gaan lopen, om wat voor reden dan ook. De leeftijd van de ouderdieren speelt hierin een belangrijke rol: vooral voor een koppel jonge dieren dat aan de leg begint te komen. De voergift moet vooral in dit stadium aangepast worden aan de behoefte. De precieze voerbehoefte voor met name deze jonge moederdieren in relatie tot broeduitkomsten en kuikenkwaliteit is niet goed bekend, en hier zou meer onderzoek naar gedaan moeten worden. Een eerste stap zou kunnen zijn om de gehalten van eiwitten, vetten, mineralen, en vitaminen vast te stellen in deze eerste broedeieren, om daarna de overdracht naar het kuiken te bepalen.
Broederijmanagement
De broederij vervult een spilfunctie in iedere pluimveeketen. De kwaliteit van de kuikens valt of staat met de kwaliteit van de broedeieren. Maar ook het broedproces zelf heeft een grote invloed op broedresultaten en kuikenkwaliteit. Het controleren van de juiste eischaaltemperatuur is hierin de rode draad. Er zijn tegenwoordig weinig technische verschillen tussen verschillende typen single stage broedmachines. Belangrijker is het om ervaren en goed opgeleid personeel te hebben die weten hoe ze het best met de broedeieren, broedmachines en kuikens om kunnen gaan voor het beste resultaat. Het leren kennen van de variatie in eischaal- en kuikentemperatuur speelt hierbij een belangrijke rol.
Studenten op bezoek bij experts in de broederij tijdens de pluimvee minor.
Vleeskuikenmanagement
Naast verschillen in uitval bij vleeskuikens die gerelateerd zijn aan het VB bedrijf bestaan er ook grote verschillen tussen mesters onderling, die gerelateerd zijn aan verschillen in kuikenmanagement. Transparantie in de kuikenstromen richting de mester kan in bepaalde gevallen helpen om de kuikens door de kuikenmester anders te laten opvangen. Naast een hogere temperatuurbehoefte, zou ook de voerbehoefte van kuikens van jonge moederdieren anders kunnen zijn dan van kuikens van oudere moederdieren.
Het meten van de kuikentemperatuur is een eerste stap om te weten of de staltemperatuur omlaag of omhoog bijgestuurd dient te worden. Als richtlijn kan worden aangehouden dat de kuikentemperatuur tussen de 40.0 en 41oC dient te schommelen. Dit is vooral van belang gedurende de eerste 3 levensdagen, voor kuikens van jonge moederdieren is het sturen van de kuikentemperatuur gedurende de eerste 7 levensdagen van belang. Ook het voerschema en de samenstelling zouden kunnen worden aangepast indien daar aanleiding toe is.
Transparantie in de keten
De vleeskuikenhouder is gebaat bij een betere transparantie over de koppels van herkomst. Hiervoor is de broederij als leverancier van de eendagskuikens bij uitstek de partij die de mester (en zichzelf) van dienst kan zijn. Soms kan de broederij door voorinformatie over de herkomst de vleeskuikenhouder op de hoogte brengen zodat deze gericht kan inspelen op te verwachten problemen: bijvoorbeeld door aanpassing van de staltemperatuur en/of het lichtschema. Om te kunnen begrijpen waardoor sommige koppels vleeskuikens in de eerste levensdagen duidelijk meer uitval vertonen dan andere koppels, zou de vleeskuikenhouder –ter verdediging van zijn eigen management- een eerlijke vergelijking moeten kunnen maken met kuikens van dezelfde herkomst die eerder of later geplaatst werden bij een collega vleeskuikenhouder. De kuikenbroederij zou hiervoor open moeten staan zonder onmiddellijk aansprakelijk te worden gesteld: het gaat tenslotte nog steeds om “levende have” met de onvermijdelijke biologische variatie. Transparantie in de keten betekent dus ook dat een vleeskuikenhouder zal moeten accepteren dat het niet altijd lukt om in iedere stal, laat staan op het hele bedrijf, kuikens van één VB-herkomst te ontvangen.
Accuratesse vaccinaties en de controle hierop
Vleeskuikenouderdieren kunnen voor diverse aandoeningen in opfok (en in een aantal gevallen ook tijdens de productie) worden gevaccineerd. Deze vaccinatieprogramma’s (entschema’s) moeten steeds worden geactualiseerd, afhankelijk van de problemen in voorgaande rondes. Omdat het vaccineren op veel bedrijven een routine is geworden dreigen ongemerkt fouten te ontstaan. Voorbeelden hiervan zijn:
- het niet of verkeerd toedienen van een entstof aan (een deel van) de dieren; zelfs bij individueel toegediende vaccins komen “missers” voor.
- Het toedienen van een verkeerde entstof (verwisselen van vaccin bij meerdere koppels op een opfokbedrijf).
- Het combineren van (m.n. levende) vaccins op een en hetzelfde moment; bijvoorbeeld de combinatie van levend TRT- met levend NCD-vaccin
- Het toedienen van vaccinaties op “verkeerde leeftijden”.
- Het te snel na elkaar uitvoeren van vaccinaties (m.n. met levend vaccin).
- Vaccins die onvoldoende werkzaam zijn of waar verkeerd mee wordt omgegaan (bv te warm laten worden of bevriezen).
Het verdient aanbeveling om de uitvoering van de diverse entingen regelmatig te controleren, bijvoorbeeld door middel van serologie. Bovendien zou veel meer dan nu gebeurt van een aantal ziekten de aanwezigheid van antistoffen moeten worden gecontroleerd. Met name geldt dit voor de ziekten waarvoor de broederij, de vermeerderaar, opfokker en opfokorganisatie aansprakelijk kunnen worden gesteld: zoals bij Trilziekte (AE) en CAV (CAA).
Aanpak ziekteproblemen en accuratesse behandelingen
Mocht er in een vermeerderingskoppel ziekte uitbreken dan is het raadzaam zo spoedig mogelijk uit te vinden waardoor de symptomen zijn veroorzaakt, o.a. door het consulteren van een dierenarts die zich heeft toegelegd op pluimvee (bij voorkeur een Erkende Dierenarts, die werkt volgens de GVP-code). In de meeste gevallen is vervolgonderzoek in een laboratorium noodzakelijk. Met de huidige laboratoriumtesten, waaronder PCR, kan vaak in een vroeg stadium een waarschijnlijkheidsdiagnose worden gesteld. Met deze diagnose kan gericht actie worden ondernomen: bijvoorbeeld een medicamenteuze behandeling. GVP wil in deze zeggen: op basis van een gerichte gevoeligheidstest wordt in de juiste dosering (berekend in mg actieve stof per kg lichaamsgewicht) voldoende lang met een diergeneesmiddel behandeld en wordt er follow-up gedaan van het effect van de therapie.
Helaas is van weinig diergeneesmiddelen bekend of er een eventueel nadelig verticaal effect is voor de nakomelingen. Dit zou beter moeten worden onderzocht. Heden ten dage zijn nauwelijks diergeneesmiddelen voor pluimvee geregistreerd met een “claim” voor broedei-producerende koppels. Veelal zijn er geen gegevens bekend van het effect van deze medicijnen op bevruchting, uitkomst en kuikenkwaliteit. Dierenartsen maken in deze gevallen gebruik van de cascade-regeling (off-label-use) vanwege diergeneeskundige noodzaak. Het is zeer opvallend dat er bij het Bureau Registratie Geneesmiddelen (zowel in Nederland als elders in de EU) door dierenartsen geen officiële meldingen zijn gedaan van vermoedelijke bijwerkingen met een verticaal effect naar de nakomelingen.
Monitoring ziektes, Early Warning Systeem
Een goede dierziekte monitoring met een centraal meldpunt van ervaringen in de praktijk is een absolute must om in het belang van de sector (diergezondheid en welzijn) tijdig zaken aan te passen. Een goed voorbeeld is het aanpassen van de IB-entadviezen nadat een IB QX-achtig virus in ons land door de GD werd ontdekt en getypeerd als IB D388. In het jaar 2002 bewees het Early Warning System zijn nut. Via een snelle melding van een tweetal uitbraken van Angara disease (adenovirus serotype 4) bij vleeskuikens in Noord Brabant, werd al snel de link gelegd naar de verticale overdracht vanuit één vermeerderingskoppel.
Biosecurity en hygiëne
Omdat de vleeskuikenhouder door verticale overdracht nadeel kan hebben van gezondheidsproblemen bij vleeskuikenouderdieren is deze gebaat bij nakomelingen van vermeerderingskoppels met de hoogst denkbare gezondheidsstatus. Hygiëne in de breedste zin van het woord is de rode draad door het kwaliteitsverhaal.
Voor diverse aandoeningen kunnen vleeskuikenouderdieren in opfok (en in een aantal gevallen ook tijdens de productie) worden gevaccineerd. Deze vaccinatieprogramma’s (entschema’s) moeten steeds worden geactualiseerd, afhankelijk van de problemen in voorgaande rondes. Omdat het vaccineren op veel bedrijven een routine is geworden dreigen ongemerkt fouten te ontstaan. Voorbeelden hiervan zijn:
- Biosecurity: Vermeerderingsbedrijven dienen maximale aandacht te besteden aan het voorkomen van ziekte insleep. Hantering van het schone-weg-vuile-weg principe vormt de basis. Extra aandacht in het kader van dit punt verdient het zogenaamde “bijplaatsen van hanen”, hetgeen op reguliere basis in de vermeerderingssector gebeurt. Dit betekent een extra risico op insleep van ziektes. Niet alleen door de bijgeplaatste dieren zelf, maar ook het hele gebeuren eromheen, zoals transport, extra personeel en transportmateriaal.
- Bezoekersregeling/registratie ter voorkoming van insleep: Houd rekening met de volgorde van bezoeken: van jong naar oud en van hoge status naar lage status. VB-bedrijven zouden bezocht moeten worden vóór dat er naar leg-, vleeskuiken- en vleeskalkoenbedrijven wordt gereden.
- Logistiek transport: van laag naar hoog risico.
- De status van de bedrijven (bijvoorbeeld Ms-status) zou beter bekend moeten zijn, m.n. bij de broederij.
- Voorkomen van insleep: schone, ontsmette containers en eierladen vanuit de broederij. Bezoek door schone bulkwagens, die zoals hiervoor vermeld, rekening houden met de status van bedrijven. In het kader van voer kan bovendien nog gedacht worden aan specifieke behandelingen, zoals aanzuren en verhitten van het voer om insleep van ziektekiemen (m.n. Salmonella’s) te voorkomen. Een gemengd bedrijf (met name pluimvee gecombineerd met varkens), heeft een groter Salmonellarisico dan een gespecialiseerd pluimveebedrijf.
- Vastleggen van gegevens: dit project bewijst hoe weinig concrete casuïstieken er publiekelijk zijn vastgelegd. Bepaalde (nadelige) effecten voor vleeskuikens, afkomstig vanuit het vermeerderingsbedrijf zouden veel beter vastgelegd moeten worden. Publicatie in tijdschriften kan hierbij een goed middel zijn voor de verdere verspreiding van opgedane kennis. Hier kan een ieder die zich beweegt in de vleeskuiken- en vermeerderingssector zijn voordeel mee doen.
Kuikenpaspoort 2.0
Bij het ontwikkelen van een Kuikenpaspoort komt meer kijken dan het noteren van alleen de uitval van voorgaande rondes en kuikenleveranties. Samen met ketenpartners wordt nu op het vermeerderingsbedrijf op broedeikar niveau geregistreerd welke stalomstandigheden daarbij horen. Op dag niveau zullen de effecten van behandelingen en omstandigheden (water ontsmetting, stalbezoek, temperatuur, ontworming, etc.) namelijk veel harder doorwerken in de broedresultaten en kuikenkwaliteit. Hierdoor kan het voorkomen worden dat broedeieren en kuikens van sommige broedeikarren veel slechter presteren dan andere karren van een dagproductie eerder of later. Om de gehele broedei- en kuikenkwaliteit hoog te houden zullen dergelijk variaties vermeden moeten worden. Ook kunnen keuzes gemaakt worden om dergelijke partijen bijvoorbeeld eerder in te leggen, of anders de kuikens naar andere vleeskuikenbedrijven of speciale stallen te brengen. Het delen van dergelijke informatie tussen vermeerderaar, broederij en vleeskuikenhouder is van groot belang om het ketenrendement te verbeteren. Een broederij kan zo beter de kuikens plannen en een vleeskuikenhouder kan zo veel beter inschatten of inzet van medicijnen of ondersteunende middelen nodig zal zijn. Pluimveestudenten bij Aeres onderzoeken welke combinaties van factoren de meeste effecten hebben en welke mogelijkheden er zijn om het gehele ketenrendement te verbeteren.
Auteur en foto's: Sander Lourens