In de periode 1950-2016 zijn zes op de zeven landbouwbedrijven verdwenen, de blijvers zijn flink groter geworden. Het aantal dieren per bedrijf steeg in een rap tempo.
Pluimveesector telde 94 miljoen dieren in 2016
In de Nederlandse stallen stonden in 1956 nog zo’n 33 miljoen leghennen en 2,4 miljoen vleeskuikens. In 2016 was het aantal leghennen toegenomen tot 46 miljoen en was het aantal vleeskuikens meer dan vertwintigvoudigd tot 48 miljoen. Na de uitbraak van de vogelgriep begin 2003 nam het aantal kippen tijdelijk af, maar al na een jaar was alweer sprake van een stijging. Van 2015 op 2016 is het aantal kippen iets gedaald, met ongeveer 2,4 miljoen dieren.
Meer gezinsarbeidskrachten per bedrijf
Niet alleen het aantal bedrijven in de landbouwsector nam in meer dan zestig jaar af, ook de werkgelegenheid daalde fors. In 2016 waren 172 duizend mensen werkzaam in de landbouw, in 1950 waren dat er nog 580 duizend. Ongeveer 480 duizend daarvan waren zogenoemde gezinsarbeidskrachten, iets meer dan 100 duizend werknemers waren overige vaste arbeidskrachten. In 1965 was deze laatste groep nog maar half zo groot. In de loop der jaren nam het aantal vaste niet-gezinsarbeidskrachten weer toe tot bijna 90 duizend in het jaar 2000, om daarna te dalen naar ongeveer 54 duizend werknemers in 2016. Ook het aantal gezinsarbeidskrachten daalde, maar minder hard dan het aantal vaste krachten. Verhoudingsgewijs is hun aantal zelfs toegenomen. Op ieder gezinsbedrijf telt ons land naast het bedrijfshoofd 1,3 gezinsarbeidskrachten. In 1950 was per bedrijf naast het bedrijfshoofd gemiddeld maar 0,2 gezinsarbeidskracht actief.