In het Europese PPILOW-project werden een aantal vleeskuikenhouders (bio of met vrije uitloop) gevraagd hoe zij dierenwelzijn zouden definiëren, welke aspecten zij hierbij als meest belangrijk ervaren en hoe zij vinden dat ze zelf met hun bedrijf scoren op die aspecten. Algemeen genomen kwamen de gemiddelde scores voor theorie en praktijk overeen, behalve voor wat betreft afwezigheid van wonden/laesies, strooiselkwaliteit en stofbaden. Volgens het beperkte aantal deelnemers zou hier nog enige verbetering mogelijk zijn.
PPILOW
PPILOW (Poultry and Pig Low-Input and Organic Production Systems’ Welfare) is een Europees Horizon 2020-project (grant agreement n°816172) met 22 partners waaronder ILVO. Het doel van het project is het welzijn van zowel pluimvee als varkens, gehuisvest in vrije uitloopsystemen of onder biologische omstandigheden, te maximaliseren. Onlangs werd in het kader van dit project een enquête afgenomen bij 13 (aan het project deelnemende) vleeskuikenhouders uit België en Frankrijk met vrije uitloop of bio-vleeskuikens. Op die manier wilde men inzicht krijgen in hun mening rond dierenwelzijn, zowel in theorie als in praktijk (op de eigen, professionele bedrijven).
Definitie dierenwelzijn
Over de exacte definitie van dierenwelzijn is al veel geschreven en gediscussieerd. Via een open vraag werd in de enquête gepolst naar hoe de deelnemers dierenwelzijn zouden definiëren. 8 van de 13 deelnemers integreerden “het kunnen uitvoeren van dier-eigen gedrag” en “een aanpassing van de leefomgeving aan de kip” in hun definitie. Deze aspecten tonen het toenemende belang van het dierlijk gedrag wanneer het over dierenwelzijn gaat. Langs de andere kant werd dit dan toch ook weer niet opgenomen door de andere 5 deelnemers.
One Welfare-principe
Klassieke antwoorden als goede gezondheid, goede hygiëne, comfort en vrij zijn van pijn en stress kwamen uiteraard ook aan bod in de definities. Opvallend was dat drie deelnemers ook het welzijn van de pluimveehouder zélf aanhaalden zodat er een geschikte omgeving zou worden gecreëerd voor mens én dier. Dit sluit aan bij het “One Welfare principe”, waarin de connectie tussen het welzijn van dieren en mensen een belangrijk aspect is.
Belang dierenwelzijn
De deelnemende vleeskuikenhouders hechtten veel belang aan dierenwelzijn en gaven hiervoor een gemiddelde score van 6,3 op 7. Ze vinden ook dat ze goed geïnformeerd zijn over dit topic (5,9/7) en dat het relatief makkelijk is om informatie hieromtrent terug te vinden (5,9/7). Al zijn de meningen hier ook wel wat verdeeld en zijn er toch een drietal mensen die vinden dat er nog enige verbetering mogelijk is, zowel qua informatieverstrekking als naar implementatie van diervriendelijke praktijken.
Vier welzijnsprincipes
In de enquête stonden de vier welzijnsprincipes uit het Welfare Quality® protocol voor dierenwelzijnsbeoordelingen centraal. Het gaat hierbij om een goede huisvesting, goede gezondheid, goede voeding en gepast gedrag. De deelnemers gaven voor het belang van deze 4 principes voor dierenwelzijn gemiddeld allemaal een hoge score, resp. 6,85/7, 6,69/7; 6,54/7 en 6,62/7.
EBENE® app
Deze welzijnsprincipes staan ook centraal in de EBENE® app, een smartphoneapp die in het project zowel door de veehouders als door de onderzoekers uitvoerig gebruikt en getest wordt om het welzijn van de kippen op het bedrijf te monitoren. De vleeskuikenhouders die de enquête invulden, gebruiken deze app ook als zelfreflectie, en worden gedurende 2 jaar opgevolgd in het project.
15 dierenwelzijnsaspecten
De 4 welzijnsprincipes werden in de enquête verder opgesplitst in 15 dierenwelzijnsaspecten. Op die manier wilden de onderzoekers achterhalen welke deelaspecten de deelnemende vleeskuikenhouders als meer of minder belangrijk ervaarden in kader van dierenwelzijn. In figuur 1 wordt het theoretische belang van de (gedetailleerde) welzijnsaspecten voor de deelnemende vleeskuikenhouders weergegeven. Beschikbaarheid van voedsel (6,7/7) en water (6,5/7) wordt hier als prioritair gezet, gevolgd door voldoende ruimte voor de dieren (6,4/7).
Bij de aspecten met de laagste scores zaten het gebruik van verrijking (5,3/7), een slachtmethode op het bedrijf (5,7/7) en stofbaden (5,7/7). De hoogste theoretische scores werden dus toegewezen aan omgevingsgerelateerde aspecten, terwijl de scores voor aspecten gelinkt aan gedrag van dieren en mensen de top 3 niet haalden. In de toekomst zou men dus vooral kunnen inzetten op het belang van dierlijk gedrag en omgang met de dieren wanneer men hier informatie rond verstrekt. Toch moet ook opgemerkt worden, dat zelfs de minst scorende aspecten een gemiddelde score krijgen van meer dan 5/7, wat toch wel ruim boven de neutrale score van 4/7 ligt. Met andere woorden: alle 15 opgesomde aspecten van dierenwelzijn worden effectief als relevant ervaren door de deelnemende pluimveehouders.
Zelfreflectie van de deelnemers
Aan dezelfde vleeskuikenhouders werd ook gevraagd hoe ze hun eigen prestaties op het bedrijf zouden scoren voor die 15 welzijnsaspecten (figuur 2). De top 3 bovenaan en onderaan van de inschattingen (figuur 2) bevatten dezelfde aspecten als deze bij de scores voor het belang ervan (figuur 1). Beschikbaarheid van voeding (6,7/7), beschikbaarheid van water (6,5/7) en voldoende ruimte (6,5/7) voeren opnieuw het lijstje aan. De laagst scorende aspecten in de praktijk staan in een iets andere volgorde, met de laagste score voor stofbaden (5,2/7), gevolgd door een slachtmethode op het bedrijf (5,4/7) en het gebruik van verrijking (5,4/7). Het feit dat de volgorde gelijkaardig is in theorie en praktijk, geeft aan dat de vleeskuikenhouders ervan overtuigd zijn dat ze het beste presteren voor die welzijnsaspecten die zij zelf het belangrijkste vinden.
Besluit
Algemeen genomen kan men uit de enquête besluiten dat de deelnemende vleeskuikenhouders hun eigen prestaties op gebied van dierenwelzijn positief inschatten, maar dat ze wel nog ruimte zien voor verbetering. Ze geven zichzelf nl. op 11 van de 15 welzijnsaspecten een lagere score dan het theoretische belang dat ze eraan hechten. De grootste verschillen tussen theorie en praktijk zijn te vinden op vlak van afwezigheid van wonden en laesies (5,6/7 in de praktijk en 6,2/7 in theorie), strooiselkwaliteit (5,8/7 in praktijk versus 6,3/7 in theorie) en stofbaden (5,3/7 in de praktijk en 5,7/7 in theorie). Dit zijn dan ook de aspecten waarvoor de vleeskuikenhouders hun eigen prestaties waarschijnlijk het liefst zouden willen verbeteren. Toch moet men er bij de interpretatie van de resultaten steeds rekening mee houden dat er slechts 13 vleeskuikenhouders deelnamen wat toch een beperkte groep is.
Bron: ILVO Vlaanderen