Gezien de toenemende vraag naar kwaliteit-eiwit voor menselijke consumptie zullen de eiwitbronnen van mindere kwaliteit (bijvoorbeeld uit reststromen) overblijven om aan onze vleeskuikens gevoerd te worden. Dit is niet zonder gevolgen. Om deze gevolgen goed in kaart te brengen, deed Miranda Elling-Staats van Aeres Hogeschool haar doctoraal onderzoek aan de Wageningen Universiteit op het onderwerp eiwitfermentatie bij vleeskuikens.
De eiwitbronnen uit reststromen hebben een mindere vertering en een kip zal er meer van moeten eten om aan zijn of haar voedingsbehoefte te voldoen. Dit onverteerd eiwit belandt in de blinddarmen van de kip, waar het zal fermenteren. De afbraakproducten uit deze eiwitfermentatie kunnen schadelijke effecten hebben op de darmgezondheid, met als gevolg natte mest en verminderde groei. Daarnaast wordt eiwitfermentatie ook in verband gebracht met een verhoogde kans op darminfectiezieken.
Nieuwe docente
Een nieuwe docente bij Agrarisch Ondernemerschap Dier- en Veehouderij van de Hogeschool Aeres, Miranda Elling-Staats, heeft onlangs haar doctoraal onderzoek aan de Wageningen Universiteit afgerond op het onderwerp eiwitfermentatie bij vleeskuikens. Een onderwerp dat van belang is omdat met oog op de verduurzaming en het meer circulair maken van voedselproductiesystemen, er waarschijnlijk in de toekomst meer slecht verteerbaar eiwit gevoerd zal worden.
Dit onderzoek bestond uit meerdere proeven, waarbij vleeskuikens eiwitten gevoerd kregen die verschilden in verteerbaarheid. Bij de eerste proef werd hitteschade toegepast om een contrast in eiwitvertering te creëren binnen grondstoffen.
Drie grondstoffen zijn gebruikt
De eerste was sojaschroot. Dit is een eiwitbron van hoge kwaliteit, maar ook een bron waar zorgen aan kleven omdat de sojabonen waar deze van afkomstig is uit het buitenland komen en de productie ervan zorgt voor ontbossing en milieuproblemen daar. De andere twee grondstoffen waren schroten afkomstig van gepelde raapzaad- en zonnebloempitten. Dit zijn duurzamere alternatieven voor sojaschroot, echter zijn ze minder goed verteerbaar. Uit de resultaten bleek dat de hitteschade bij sojaschroot en raapzaadschroot leiden tot een verminderde vertering en groei. Met name bij de hitte-beschadigde raapzaadschroot was er een flinke toename van onverteerd eiwit dat richting de blindedarmen ging, met nattere bedding als gevolg.
Resultaten
Verrassend waren de resultaten van geschild raapzaadschroot dat niet hitte-beschadigd was. De kuikens aten minder en liepen daardoor weliswaar achter in hun groei, maar leken minder last te hebben van eiwitfermentatie. De hoeveelheid onverteerd eiwit dat richting de blindedarmen stroomde was, doordat de voeropname minder was, ook minder. Deze kleinere kuikens hadden een voederconversie die niet slechter was dan hun soortgenoten die de hoogkwalitatieve sojaschroot kregen. Dit betekent dat deze kuikens de eiwitten die ze via hun darm opnamen goed hebben weten te benutten.
Tweede proef
In een tweede proef waarbij vleeskuikens voeders kregen die verschilden in eiwitniveau en in eiwitverteerbaarheid, bleek ook dat kippen die een wat laag verteerbaar eiwit kregen het niet zo slecht deden. Wanneer er veel onverteerbaar eiwit in het rantsoen zat aten de kippen minder en daardoor bleven de effecten van eiwitfermentatie wat beperkt. Ze groeiden natuurlijk ook minder maar waren niet slechter af wat betreft de voerderconversie. In deze proef kregen de kuikens gewone raapzaadschroot of een hoog verteerbaar eiwitisolaat gemaakt van raapzaad. Raapzaadschroot bevat ook oplosbare onverteerbare koolhydraten (vezels) die eveneens in de blindedarmen terecht komen en fermenteren. Koolhydraatfermentatie heeft mogelijk een compenserend effect op eiwitfermentatie. Meer raapzaadschroot in het rantsoen verhoogde de expressie van natriumgekoppelde monocarboxylaattransporter-1. Dit is een transporteiwit dat de darm helpt korteketenvetzuren, zoals butyraat, op te nemen. Ook werd de expressie van een ontstekings-cytokine TNF-α gereduceerd. Dit zijn effecten die we als positief beschouwen.
Derde proef
Uit een derde proef bleek dat kuikens die slechter eiwit gevoerd kregen tot vier weken oud slechter groeiden, maar dit compenseerden door in week vijf een inhaalslag te maken en uiteindelijk eenzelfde voerderconversie te bereiken als de controlegroep. Het onverteerbaar eiwit kwam vooral uit mais DDGS (een restproduct van de ethanol productie). Dit aanpassingsvermogen van vleeskuikens op onverteerbaar eiwit is goed nieuws als vaker reststromen gevoerd gaan worden.
Als u meer wilt weten over dit onderzoek, neem dan contact op met Miranda Elling-Staats.
Tekst: Miranda Elling-Staats
Beeld: Aeres Hogeschool