Rodenticiden, bestrijdingsmiddelen tegen bruine en zwarte rat en de huismuis, vormen mogelijk een gevaar voor andere diersoorten, zoals roofvogels, uilen, roofdieren, andere muizensoorten of vooral zaadetende vogels. Dat gevaar wordt nu onderzocht door CLM Onderzoek en Advies, Bureau Waardenburg, Dutch Wildlife Health Centre (DWHC), Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) en RIVM in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
De bestrijding van ratten en de huismuis is streng gereguleerd: professionele dierplaagbeheersers mogen rodenticiden alleen na preventieve maatregelen inzetten. Rodenticiden zijn meestal anticoagulentia, die de bloedstolling verstoren. Uit eerder verkennend onderzoek is gebleken dat ze verder in de voedselketen opgenomen kunnen worden. Roofvogels, uilen en marterachtigen kunnen ratten en muizen, die zijn vergiftigd met rodenticiden, eten. Andere soorten, die onbedoeld in lokaasdepots kunnen komen, zoals andere muizensoorten en kleine vogels, kunnen het vergiftigd lokaas eten.
Doel van het onderzoek
Doel van het onderzoek is om de risico’s op doorvergiftiging van rodenticiden naar de niet-doelsoorten in beeld te brengen. Daarbij maken de onderzoekers onderscheid tussen stedelijk, industrieel en agrarisch gebied.
Aanpak langs drie sporen
- Met cameravallen wordt onderzocht welke soorten kans lopen in de lokaasdepots te komen. Gedacht wordt aan vooral zaadetende vogels, slakken, wezels en andere soorten muizen.
- Hotspot bemonstering: op vijf locaties waar professionele dierplaagbeheersers doelsoorten bestrijden met zowel rodenticiden als klemmen, worden in bijvangsten uit de klemmen de rodenticide-concentratie bepaald. Dit betreft andere o.a. muizensoorten en wezel.
- Convenience bemonstering: bestaande levermonsters in de collectie van DWHC en RIVM worden geselecteerd uit gebieden waar rattenbestrijding waarschijnlijk plaatsvindt en onderzocht op rodenticiden. Het gaat enerzijds om monsters van zaadetende vogelsoorten en anderzijds om monsters van predatoren zoals roofvogels, uilen, vos, das en marterachtigen.
In totaal worden circa 200 levermonsters onderzocht in sporen 2 en 3.
Het risico op doorvergiftiging naar niet-doelsoorten moet met dit onderzoek duidelijker worden. Eind 2019 worden de resultaten gepubliceerd
Bron: CLM Onderzoek en Advies