In de maand juli zijn drie pluimveekoppels besmet geraakt met Infectieuze Laryngotracheïtis (ILT) wildtypevirus. Het betrof een vleeskuikenkoppel van zeven weken leeftijd en een leghennenkoppel van 26 weken leeftijd en een leghennenkoppel van 38 weken in de pluimveedichte regio van de Gelderse Vallei. GD geeft adviezen om verdere verspreiding te voorkomen.
Het vleeskuikenkoppel van zeven weken betrof vleeskuikens van een trager groeiend ras, die luchtwegverschijnselen en verhoogde uitval toonden.
Het leghennenkoppel van 38 weken was gevaccineerd met enkel een recombinant pokkenvaccin. Dit biedt bescherming tegen trilziekte (AE) en wekt bescherming tegen ILT op (FP ILT + AE). Het koppel had moeite met ademhaling en vertoonde duidelijke luchtwegverschijnselen. Daarnaast was er verhoogde uitval, verminderde voeropname en daalde de productie.
Het leghennenkoppel van 26 weken leeftijd was op de broederij gevaccineerd met een recombinant kalkoenherpesvirus (HVT) vaccin, dat tevens bescherming tegen ILT opwekt (HVT ILT). Vervolgens is het koppel tijdens de opfok gevaccineerd met FP ILT + AE. Bij dit koppel waren de luchtwegverschijnselen mild en is er nog geen sprake van een productiedaling.
GD meldt dat in alle drie de gevallen PCR een grote hoeveelheid ILT-wildtypevirus aantoonde.
Verspreiding van ILT voorkomen
Om mogelijke verspreiding te voorkomen, adviseert GD strikte hygiënemaatregelen te handhaven en alert te zijn op eventuele verschijnselen van het virus. Neem daarom bij een verdenking van besmetting direct contact op met uw dierenarts en licht uw erfbetreders in. Diagnostiek door middel van sectie en PCR kan snel uitsluitsel geven. Dit virus is namelijk zeer besmettelijk volgens GD.
De aanpak van ILT is gericht op preventie, vaccinatie en een eventuele regionale aanpak. GD adviseert preventie door middel van goede bedrijfshygiëne, dat verspreiding van het virus kan minimaliseren.
Daarnaast is aandacht voor een goede toepassing van de ILT-vaccins noodzakelijk. Dit geldt vooral wanneer het recombinante vaccins betreft, die niet spreiden na toediening. Voor gebieden met een verhoogd risico is het volgens GD raadzaam om meer dan één vaccinatie toe te passen. Indien levend CEO-vaccin wordt gebruikt, is een oogdruppelvaccinatie de enige aangewezen methode.
Eventueel kan een regionale aanpak noodzakelijk zijn om de situatie onder de controle te krijgen. Dit geldt wanneer zich aanhoudende problemen voordoen in een bepaalde regio.
Bron: GD Diergezondheid