Er kunnen zich in de veehouderij situaties voordoen waarin het noodzakelijk is een dier zo snel mogelijk te doden zodat verder lijden bespaard wordt. Dat kunnen jonge dieren zijn die om verschillende redenen niet levensvatbaar zijn, ernstig ziek worden of gewond raken en ondanks adequate (veterinaire) zorg niet beter worden. Soms zijn het ook oudere dieren die niet meer behandeld kunnen worden of alleen onder voortdurende pijn verder kunnen leven.
Daarnaast komt het voor dat dieren vanwege de voedselveiligheid of het dierenwelzijn niet naar een slachthuis vervoerd kunnen worden en op het bedrijf gedood moeten worden. Voor al deze dieren geldt dat het belangrijk is dat ze tijdig en op een juiste manier gedood worden.
Wettelijk kader
In veel gevallen betekent dit dat de hulp van een dierenarts wordt ingeroepen om een euthanasie uit te voeren. Maar in de praktijk kan het voorkomen dat een dierenarts niet tijdig aanwezig kan om over euthanasie te adviseren of om deze uit te voeren. Wettelijk gezien is het veehouders toegestaan om hun dieren op het bedrijf te doden. Daarvoor gelden echter wel wettelijk kaders. De wettelijke kaders voor het beschermen van dieren bij het doden zijn vastgelegd in Europese regels (EU 1099/2009). Deze gelden als basis voor de Wet Dieren (art. 2.10) en bijbehorende regelingen, zoals het Besluit en de Regeling houders van dieren.
Het uitgangspunt van deze regels is dat dieren tijdens het doden elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden moet worden bespaard. Afhankelijk van de toegepaste dodingsmethode moet het dier voorafgaand aan de dodingshandeling worden bedwelmd. Deze bedwelming moet vervolgens aanhouden totdat de dood is ingetreden. Veehouders die zelf dieren doden moeten hierop toezien. Zij dienen aantoonbaar de nodige kennis en vaardigheden bezitten om de taken humaan en doeltreffend uit te voeren. Daaronder valt ook het kiezen van de juiste euthanasiemethode en de vaardigheid om die goed toe te passen. Veehouders moeten in staat zijn om te beoordelen of dieren goed verdoofd zijn en of de dood is ingetreden. De NVWA ziet er op toe dat veehouders aan deze eisen voldoen.
Wat de wijze van doden en/of bedwelmen betreft is in bijlage 1 van EU 1099/2009 per diersoort vastgelegd welke methoden zijn toegestaan. In bepaalde gevallen is na bedwelming een aanvullende dodingshandeling noodzakelijk, zoals het laten verbloeden of destructie van hersenen en ruggenmerg met een rietje (phiting). Niet alle methoden, die in EU 1099/2009 genoemd staan, zijn geschikt voor toepassing op het veehouderijbedrijf. Bovendien zitten aan elke methode voor- en nadelen. Bij het doden van dieren op het bedrijf gelden verder ook regels voor het afvoeren van kadavers en destructiemateriaal (na verbloeden).
Bedrijfsgezondheidsplan
Om invulling te geven aan het wettelijk kader, zou het bespreken van het euthanasiebeleid op een veehouderijbedrijf een vast onderdeel moeten zijn van het bedrijfsgezondheidsplan. Dierenarts en veehouder kunnen daarin vastleggen wanneer, door wie en op welke wijze euthanasie op het bedrijf wordt uitgevoerd. De veehouder is uiteindelijk eindverantwoordelijk voor het nakomen van de wettelijke verplichtingen bij het doden van dieren op het bedrijf. De bedrijfsverantwoordelijke dierenarts heeft echter wel een rol in de advisering. Daarbij kan het gaan over de selectie van een geschikte methode maar bijvoorbeeld ook over de uitvoering van het dodingsproces (standaardwerkwijze en bekwaamheid). Een belangrijk onderdeel van het euthanasiebeleid is bovendien de beoordeling welke dieren in aanmerking komen voor euthanasie door de veehouder. Daarvoor zijn soms hulpmiddelen beschikbaar. Een mooi voorbeeld is de beslisondersteuner voor zorgbiggen die in samenwerking met de faculteit Diergeneeskunde, Wageningen Universiteit & Research, CenSAS en de KNMvD is ontwikkeld door Anoxia.
Positie KNMvD
Het is de vraag of de huidige regels voldoende zijn om het welzijn van dieren, die door veehouders op het bedrijf gedood worden, te garanderen. De EU verordening bevat nogal wat open normen. Aanvullende regels zouden volgens de KNMvD betrekking kunnen hebben op de positie van de dierenarts, het aanwijzen van geschikte dodingsmethodes per diercategorie en vakbekwaamheidseisen. Vooruitlopend op aanpassingen van het wettelijk kader is de KNMvD in overleg met sectorpartijen over het opstellen van afwegingskaders die door veehouders in verschillende diersectoren gebruikt kunnen worden bij het nemen van beslissingen over euthanasie.
Bron: Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde