Alle schakels binnen een keten zijn afhankelijk van elkaar en alleen samen kom je verder. Dat was de gedachte achter de opzet van de invulling van het vak strategische sectoranalyse voor derdejaars studenten Bedrijfskunde & Agrifoodbusiness van Aeres Hogeschool Dronten. We werpen een blik op kuikentemperatuur.
Omgevingstemperatuur versus kuikentemperatuur
De lichaamstemperatuur van een pasgeboren kuiken is het resultaat van de verhouding tussen de hoeveelheid geproduceerde en opgenomen warmte en de hoeveelheid warmte, die wordt afgegeven aan de omgeving. Na uitkomst duurt het nog enige dagen voordat een pasgeboren kuiken in staat is zijn eigen lichaamstemperatuur te regelen en zelf invloed heeft op de warmteproductie of -afgifte. Hoelang dat duurt is afhankelijk van de grootte van het kuiken en de leeftijd van de ouderdieren, maar ook van de kwaliteit van het broedproces. Slecht gebroede kuikens hebben een minder goede ontwikkeling doorgemaakt en produceren daardoor ook minder warmte, met als gevolg dat hun lichaamstemperatuur eerder aan de lage kant is.
Verder verliezen kleine kuikens door hun relatief grote oppervlakte makkelijker hun warmte dan grote kuikens, waardoor kleine kuikens (en zeker die van jonge moederdieren) het nog eerder te koud kunnen hebben. Het gevaar bestaat verder dat goed gebroede kuikens met een hoge warmteproductie het snel te warm krijgen wanneer ze hun warmte niet voldoende kwijt kunnen en daardoor ‘afwijkend’ gedrag gaan vertonen om de extra warmte kwijt te raken. Het maakt voor de kuikenmester wat techniek betreft dus niet uit of de kuikens goed of fout gebroed zijn, voor de kuikenmester is het van belang om alle kuikens op de juiste temperatuur te krijgen en te houden. De techniek van meten en bijstellen blijft hetzelfde, de instellingen zullen steeds anders zijn.
Kuikentemperatuur en gedrag
In het verleden is er door Kaltoven en Dijk (1984) onderzoek gedaan naar de weerstand van eendagskuikens tegen verschillende combinaties van omgevingstemperatuur. Hiervoor werden vijftig kuikens in een doos geplaatst en werden de instellingen van de klimaatkast steeds gewijzigd. De kuikens vertoonden normaal gedrag vertonen wanneer ze een rectaaltemperatuur hebben van tussen de 39,5 en 40,0 graden celsius. Is de rectaaltemperatuur lager, dan kruipen de kuikens op elkaar. Wanneer de rectaaltemperatuur steeds hoger oploopt, dan worden de kuikens eerst onrustig, gaan de snavels open en gaat de ademhaling steeds sneller. De vleugeltjes gaan hangen, de kuikens beginnen steeds harder te piepen, raken in paniek, springen op, raken bewusteloos en sterven uiteindelijk wanneer de rectaaltemperatuur boven de 44 graden komt.
Uit Figuur 1 blijkt dat de rectaaltemperatuur van kuikens in de praktijk grote schommelingen kan maken. In de uitkomstbakken zijn de kuikens gemiddeld 41,4 graden, waarna de kuikens via de selectieband (40,6 graden) binnen een half uur tijd in temperatuur dalen tot 37,7 graden door de sprayvaccinatie. Daarna loopt de rectaaltemperatuur weer enigszins op in de wachtruimte (37,9 graden) en tijdens het transport (van 38,8 graden tot 38,9 graden), om daarna weer bij plaatsing in de stal terug te vallen naar 37,9 graden. Een dag later was de rectaaltemperatuur gestegen tot 40,3 graden.
Figuur 1. Rectaaltemperatuur van eendagskuikens vanaf het moment van uitkomst tot 24 uur in de stal (Lourens en Kuijpers, 2002)
Op het vleeskuikenbedrijf worden in het algemeen de kuikens opgevangen in een stal die al gedurende enige tijd op temperatuur is gebracht. Vanzelfsprekend gaat het hier om de vloertemperatuur en temperatuur tussen of vlak boven de kuikens. Een standaard temperatuurregime houdt geen rekening met een verschil in warmtebehoefte, die verschillende koppels kunnen hebben. Kuikens die het koud hebben eten minder, groeien minder en zijn waarschijnlijk meer vatbaar voor ziekten. Energie gaat naar het handhaven van de lichaamstemperatuur, ten kostte van de groei. Ook kuikens die het te warm hebben eten minder en zullen daarom ook minder groeien. In de praktijk komt het er vaak op neer dat er een grote variatie in kuikentemperatuur wordt gemeten, veroorzaakt door een grote variatie in vloertemperatuur. Het is daarom van belang om deze variatie te kennen en vooral de koude plekken te elimineren.
Normaal kuikengedrag wordt alleen uitgevoerd wanneer de kuikens op de juiste lichaamstemperatuur gehouden worden. Maar ook voor een goede kuikenprestatie is het belangrijk om alle kuikens op de juiste temperatuur te krijgen en te houden. En daarvoor moeten de stalcondities, en met name de vloertemperatuur, aangepast worden aan de gewenste temperatuur van de kuikens. Wanneer de naveltemperatuur wordt gemeten met een oorthermometer dan geldt als richtlijn voor een optimale naveltemperatuur tussen de 39,5 en de 40,0 graden. Wordt er gemeten met een rectaal thermometer, dan licht de richtlijn voor een optimale rectaaltemperatuur een halve graad hoger. De omgevingstemperatuur wordt bijgesteld wanneer de kuikens boven of onder de richtlijn komen. Wanneer de temperatuur van dertig tot vijftig kuikens gemeten wordt, wordt een betrouwbare indruk verkregen of de kuikens bij de juiste temperatuur gehouden worden of niet. Met deze techniek van meten en bijstellen, vertellen de kuikens precies wat de juiste omgevingstemperatuur gedurende de eerste week moet zijn.
Factoren van invloed op kuikentemperatuur
De optimale kuikentemperatuur waarbij normaal gedrag wordt vertoond ligt tussen de 40 en 41 graden (Lourens and Kuijpers, 2002). De lichaamstemperatuur van vleeskuikens wordt bepaald door de hoeveelheid warmte die de kuikens produceren en de warmteoverdracht tussen het kuiken met zijn omgeving. Factoren die de warmteproductie of warmteoverdracht beïnvloeden, hebben dus direct effect op de kuikentemperatuur. Een van de factoren die invloed hebben op de warmteoverdracht is de luchtsnelheid. Zonder luchtbeweging wordt er geen convectieve warmte aan- of afgevoerd; bij een hoge luchtsnelheid wordt de warmte makkelijk aan en afgevoerd. Jonge kuikens zijn slecht in staat het lichaam op temperatuur te houden, waardoor ze erg van de thermische omgeving afhankelijk zijn. Als de kuikens wat groter zijn en meer voer opnemen ontstaat warmte als afvalproduct bij fysiologische processen als groei en onderhoud. Naar mate de kuikens ouder worden, wordt het voor een kuiken steeds moeilijker om deze warmte af te dragen aan de omgeving. Doordat kuikens groeien, neemt de verhouding oppervlak – inhoud van de dieren af, en ook krijgen de kuikens met het toenemen van de leeftijd een beter ontwikkeld meer isolerend verenpak. Om toch warmte af te voeren gaan de kuikens hijgen, waarbij vooral latente warmte (ten gevolge van de verdamping van water) aan het lichaam wordt onttrokken. De kuikens stoppen met eten totdat de lichaamstemperatuur weer rond de 40.5 – 41.0 graden ligt. Een stijging van de waterconsumptie is een indicatie dat kuikens het te warm hebben.
Figuur 2. Het effect van leeftijd van de kuikens op de relatie tussen windsnelheid en windchill effect op kuikenniveau in een stal met tunnelventilatie (Czarick and Lacy, 1999).
Afhankelijk van de leeftijd van een kuiken, is het windchill effect anders (Figuur 2). Jonge kuikens zijn gevoeliger voor wind dan oudere kuikens door verschillen in ontwikkeling, verenpak, gewicht, en doordat de wind veel effectiever tussen de jonge kuikens door gaat. Oudere kuikens blokkeren de luchtstroom meer, waardoor de kuikens elkaar meer uit de wind houden en er meer variatie in kuikentemperatuur kan ontstaan (Czarick and Lacy, 1999). Bij het uitvallen van ventilatoren kan de kuikentemperatuur snel oplopen tot hoge waarden (Czarick , Fairchild and Hamrita, 2003). Binnen 5 uur kan de kuikentemperatuur hierdoor 2°C stijgen. Wanneer daarna de ventilatoren een windsnelheid van 0,5 m/s over het kuiken blies, daalde de kuikentemperatuur 0,2°C per uur. Na 4 uur was het kuiken nog steeds te warm. Een luchtsnelheid van 2 m/s bracht het kuiken binnen 2 uur terug op de oorspronkelijke temperatuur (-1°C/uur).
Conclusie kuikentemperatuur
Een groep kuikens reageert als een homeotherm wezen, door op elkaar te kruipen als kuikens het koud krijgen. Een enkel kuiken is poikilotherm, en is voor zijn lichaamstemperatuur grotendeels afhankelijk van zijn omgeving. Kuikentemperatuur is het gevolg van de hoeveelheid warmte dat een kuiken produceert en de hoeveelheid warmte dat wordt afgevoerd. Luchtbeweging, vloertemperatuur, vochtigheid, beschikbaarheid van voer, watertemperatuur, en dergelijke zijn factoren die de temperatuur van een kuiken beïnvloeden, maar ook de grootte van het kuiken en de leeftijd van de moederdieren. De enige directe waarde die voor het kuiken van belang is, is zijn lichaamstemperatuur. Het meten van de kuikentemperatuur is eenvoudig, snel en effectief en is een grote voorwaarde om verbeteringen in kuikenopvang door te kunnen voeren. Optimale kuikentemperatuur ligt tussen de 40,0 en 40,5 graden, gemeten door middel van een kleine rectaal thermometer.